1) | gevonden |
|
Hebreeuws eigenlijk gezocht. Versta hierbij, en gevonden, gelijk er staat Rom. 10:20. Dit spreekt de Heere, en het is ene profetie van de beroeping der heidenen en de verwerping de Joden. Zie deze manier van spreken, te weten zoeken voor zoeken en vinden, Pred. 3:6, en vergelijk Gen. 12:15.
|
|
2) | die naar Mij |
|
Hebreeuws, die niet vraagden.
|
|
3) | van degenen, |
|
Dat is, van de heidenen, die vreemd waren van het burgerschap van Israël, enz. Zie Ef. 2:12.
|
|
4) | het volk, |
|
Versta hier ook de heidenen, die eertijds Gods volk niet genaamd werden. Zie Rom. 9:24,25,26.
|
|
5) | Ziet, hier ben Ik, |
|
Dat is, ik bied mij tot uw bestaan, te weten in en door de predikatie van het heilig Evangelie.
|
|
6) | Mijn handen |
|
Dat is, Ik heb de Joden door de predikatie der profeten, en daarna door de apostelen, steeds laten roepen en onderwijzen, maar zij hebben het niet ter harte genomen. Als de Heilige Schrift zegt dat de mensen de handen uitbreiden of uitspreiden, dat betekent bidden, gelijk Exod. 9:29, en 1 Kon. 8:22. Zie de aantekening aldaar. Maar als er gezegd wordt dat God prediken, gelijk hier en Spreuk. 1:24, zie de aantekening aldaar.
|
|
7) | wederstrevig volk, |
|
Zie Jes. 1:23. De apostel Paulus, de Griekse overzetters volgende, heeft: tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk, en hij zegt dat dit tot Israël gesproken is, Rom. 10:21.
|
|
8) | een weg, |
|
Gelijk Ps. 36:5. Het woord weg wordt somtijds in de Heilige Schrift gebruikt voor religie, gelijk Hand. 18:25,26, en Hand. 22:4.
|
|
9) | naar hun eigen |
|
Daar staat Ps. 94:11, dat des mensen gedachten de ijdelheid zelve zijn. Zie ook Ps. 81:13.
|
|
10) | Mij geduriglijk |
|
Te weten door hunne afgoderij en gruwelen. Zie Deut. 32:16.
|
|
11) | in Mijn aangezicht, |
|
Dat is, openlijk, stoutelijk, onbeschaamd, het tegendeel van Gods verbod; Exod. 20:3. Zie Job 1:11.
|
|
12) | in hoven |
|
Te weten onder de groene bomen, naar de wijze der afgodendienaars. Zie Jes. 1:29, en Jes. 66:17.
|
|
13) | op tichelstenen; |
|
Dat is, op de afgodische altaren, die van tichelstenen gemaakt zijn, versmadende Gods gouden altaar, dat Salomo had laten maken, 1 Kon. 7:48.
|
|
14) | bij de graven, |
|
Om de doden voor de levenden te vragen, Jes. 8:19, hetwelk een gruwel is voor God; Deut. 8:11,12. Zie Jes. 2:6,8,19.
|
|
15) | bij degenen, |
|
Dat is, naar sommiger mening, bij de afgoden, of beelden der valse goden, die niet bewaarden, maar moesten bewaard en bewaakt worden, opdat zij niet zouden gestolen worden. Doch anderen verstaan het van de dode lichamen, die de zwarte kunstenaars plachten te bewaren, en bij nacht bij dezelve te blijven om hun wat af vragen. Anders: zo vernachten zij in woeste plaatsen, of in bewaarde begraafplaatsen.
|
|
16) | etende |
|
Tegen Gods uitdrukkelijk verbod [als zijnde onrein]; Lev. 11:7; Deut. 14:8.
|
|
17) | sap |
|
Dat is, sop van het vlees der verboden dieren, die den Heere een gruwel zijn als men ze eet. Anders: stukken van onrein, of stinkend, of verrot [vlees] is in hunne vaten. Zie de aantekening Lev. 7:18. Doch men moet hier onder de bovenverhaalde gruwelen verstaan allerlei overtreding der wet Gods.
|
|
18) | zeggen: |
|
Te weten tot den profeet, die hen wil straffen en tot boete vermanen.
|
|
19) | Houd u tot uzelven, |
|
Dat is, blijf van mij en nader mij niet, bekommer u met uzelven.
|
|
20) | ik ben |
|
Het zijn de woorden der pochers en schijnheiligen, anderen trotserende, als zeer heilige mannen zijnde, daar zij toch geheel onrein waren; zie Spreuk. 30:12; Luk. 18:11; Rom. 2:17, enz.
|
|
21) | heiliger |
|
Of, heilig, ten aanzien van u.
|
|
22) | zijn een rook |
|
Dat is, zij zijn mij zeer bezwaarlijk, daarom zal Ik hen in mijnen toorn verdelgen. Anders: zij zijn een rook in mijnen toorn; dat is, zij verdienen een grote straf, die hun ook overkoemn zal in mijnen toorn. Alzo wordt rook voor grote straf genomen; Jes. 14:31; Openb. 18:9,18, en Openb. 19:3, en elders meer.
|
|
23) | den gansen dag |
|
Dat is, geduriglijk brandende. Zodat dit te verstaan is van het helse vuur, dat altoos brandt; Mark. 9:45,46,48.
|
|
24) | het |
|
Te weten het afgodisch wezen der Joden, waarvan straks gesproken is.
|
|
25) | is voor Mijn aangezicht |
|
Te weten opdat het niet vergeten worde; Ik zal het te zijner tijd wel straffen. Zie Exod. 17:14; Deut. 32:34. Zie de aantekening aldaar en Jer. 17:1.
|
|
26) | Ik zal niet zwijgen, |
|
Versta dit zwijgen niet zozeer van met woorden te zwijgen, als metterdaad zich stil te houden; gelijk Richt. 18:9. Zie de aantekening aldaar; zie ook de aantekening 1 Kon. 22:3.
|
|
27) | in hun boezem |
|
Dat is overvloediglijk, met volle maat, gelijk Ps. 79, zie de aantekening Ps. 79:12.
|
|
28) | Mij smaadheid |
|
Of, gehoond hebben, te weten met hun valsen godsdienst. Zie Ps. 106:20,21.
|
|
29) | zal Ik |
|
Dat is, Ik zal hen straffen, gelijk zij wel verdiend hebben met mij tot toorn te verwekken.
|
|
30) | hun vorig werkloon |
|
Of, het eerste loon; te weten dat zij met hunne misdaden verdiend hebben. Zie Jes. 40:10, en Jes. 62:11.
|
|
31) | Gelijk |
|
Hier geeft de Heere te kennen dat, gelijk wanneer iemand gezind is een wijnstok uit te roeien omdat hij geen goede vruchten draagt, nochtans denzelven verschoont als hij enige goede druiven aan denzelven vindt; alzo zal de Heere het kleine overblijfsel der Israëlieten sparen vanwege het klein getal zijner uitverkorenen; vergelijk hiermede Jes. 17:6, en Rom. 11:5.
|
|
32) | niet, |
|
Te weten de druif.
|
|
33) | een zegen in; |
|
Dat is, goede wijn, komende van den zegen des Heeren, en waarvoor Hij te zegenen, of te loven en te bedanken is.
|
|
34) | om Mijner knechten |
|
Dat is, om de godzaligen onder de Joden, die mij getrouwelijk dienen.
|
|
35) | dat Ik hen |
|
Dat is, dat Ik het ganse volk niet verderve. Anders: opdat Ik het niet alles verderve.
|
|
36) | zaad uit Jakob |
|
Dat is, enige weinigen, gelijk Rom. 9:29; zie Jes. 1:9 met de aantekening. De zin is: Ik zal mijne kerk vermenigvuldigen en zegenen.
|
|
37) | voortbrengen, |
|
Of, uitvoeren; te weten vooreerst uit de Babylonische gevangenschap, en daarna uit de geestelijke gevangenis des duivels.
|
|
38) | een erfbezitter |
|
Dat is, een klein hoopje, hetwelk de bergen bezit en bewoont.
|
|
39) | van Mijn bergen; |
|
Dat is, van het land Juda, hetwelk bergachtig is; de kerken of gemeenten der gelovigen, en daarna het rijk der hemelen, worden door het bergachtig land Kanaän, inzonderheid door den berg Zion, afgebeeld; zie Ezech. 36:1, enz.
|
|
40) | zullen het erfelijk |
|
Te weten het land, gelijk Matth. 5:5, of Jeruzalem; gelijk onder Jes. 65:19.
|
|
41) | Saron |
|
Dat is, hunne kudden zullen in vruchtbare plaatsen weiden; met welke woorden te kennen wordt gegeven de overvloed der zegeningen, die de kerk en een ieder lidmaat derzelve van God ontvangen zou. Want Saron was een vruchtbare en lustige vallei. Zie 1 Kron. 5:16, en 1 Kron. 27:29; Hoogl. 2:1; Jes. 33:9.
|
|
42) | het dal van Achor |
|
Dit was ook een vruchtbaar dal, bij Jericho gelegen; zie Joz. 7:26; Hos. 2:14.
|
|
43) | tot een runderleger, |
|
Of, tot ene legerplaats der runderen, of tot ene plaats waar het vee nederliggen en rusten zal.
|
|
44) | gij vergeters |
|
Of, gijlieden, die mijn heiligen berg vergeet, dat is mijn tempel en den waren godsdienst, die in mijn tempel behoorde geoefend te worden. Hij spreekt de ongelovige Joden aan. Zie Rom. 10:21; zie ook Ps. 106:21.
|
|
45) | aanrichters |
|
De zin is: Nadat gij uw afgodisch offer verricht heb, zo zet gij u aan de tafel en eet van zulke offeranden.
|
|
46) | bende, |
|
Het Hebreeuwse woord betekent ene bende, een troep, een hoop, of heir; zie Gen. 30:11; enigen verstaan hier het heir des hemels, de zon, de maan en de sterren; vergelijk Jer. 7:18, en Jer. 8:2, en Jer. 19:13. Anderen houden het woord Gad in den tekst, en verstaan daardoor de een Jupiter, de ander Mars, andere de fortuin, anderen de zon, anderen de ganse bende der valse goden.
|
|
47) | gij opvullers |
|
Of, gij vermengers; gelijk Spreuk. 23:30.
|
|
48) | voor dat getal! |
|
Dat is, ter ere der sterren, die in groten getale zijn. Hebreeuws, lameni. Dit behouden sommigen in den tekst, afsof het de naam van enigen afgod ware. Anderen nemen het voor een zeker getal van sterren bij elkander, en zetten het over: voorzoveel als men tellen kan; te weten aan zoveel afgoden als men zou kunnen tellen; dat is aan een zeer groot getal. Sommigen verstaan door dit woord de maan.
|
|
49) | Ik zal ulieden |
|
Of, welaan, Ik zal ulieden tellen, enz. Dit ziet op het woord getal, Jes. 65:11. De zin is: Welaan, dewijl gijlieden u verzondigt aan het getal, zo zal Ik u ook straffen met getal, en zovelen als Ik er aftel, zullen er met het zwaard omkomen.
|
|
50) | zult krommen, |
|
Dat is, gij zult moeten nederbukken en den hals uitstrekken voor degenen, die u doden zullen.
|
|
51) | geroepen heb, |
|
Te weten door den mond mijner profeten, door welken Ik u mijnen wil heb laten verkondigen. Vergelijk hiermede Spreuk. 1:24; Jer. 7:13,27; Jes. 66:4, en Matth. 23:34.
|
|
52) | zullen eten, |
|
Versta hier door eten en drinken het genieten der goede gaven Gods. Zie Ps. 36:9; zie ook Lev. 26:10.
|
|
53) | zullen drinken, |
|
Versta hier door eten en drinken het genieten der goede gaven Gods. Zie Ps. 36:9; zie ook Lev. 26:10.
|
|
54) | van goeder harte, |
|
Hebreeuws, van goedheid des harten; dat is van vrolijkheid. Zie Richt. 16:25.
|
|
55) | tot een vervloeking |
|
Of, tot een eed. Dikwijls werden de eden gedaan met kwaadwensing, of met vervloeking. Num. 5:21 staat, een eed der vervloeking, zie de aantekening aldaar. Het formulier van zulke eedvervloekingen was: de Heere stelle u als dezen of dien; gelijk te zien is Jer. 29:22; dat is, op u moeten komen die plagen en vervloekingen, die op dezen of dien gevallen zijn door Gods rechtvaardig oordeel. Zie integendeel het formulier van zegening bij dezen of dien, Gen. 48:20.
|
|
56) | ulieden doden, |
|
Dat is, een ieder onder ulieden.
|
|
57) | een anderen naam |
|
Dat is, zij zullen niet meer Israëlieten genoemd worden, maar Christenen, Hand. 11:26. Zie Gen. 32:28; ook betekent somtijds een nieuwe maan een nieuwen en beteren staat, gelijk Jes. 62:2; zie de aantekening aldaar.
|
|
58) | wie zich |
|
Dat is, wie zichzelven alles goeds, heil en welvaart zal toewensen; zie Deut. 29:19.
|
|
59) | in den God |
|
Dat is, in den waren, of in den gewissen God; anders: in den God Amen, of in den God van Amen, waarbij verstaan wordt onze Heere Jezus Christus, die de waarachtige God en het eeuwige leven is, 1 Joh. 5:20; en Hij wordt Amen genoemd Openb. 3:14, en in Hem zullen alle geslachten der aarde zichzelven zegenen; Gen. 22:18.
|
|
60) | zweren zal op aarde, |
|
Zweren is een deel van godsdienst. Zie Ps. 63:12.
|
| No Link found
|
|
61) | bij den God |
|
Dat is, in den waren, of in den gewissen God; anders: in den God Amen, of in den God van Amen, waarbij verstaan wordt onze Heere Jezus Christus, die de waarachtige God en het eeuwige leven is, 1 Joh. 5:20; en Hij wordt Amen genoemd Openb. 3:14, en in Hem zullen alle geslachten der aarde zichzelven zegenen; Gen. 22:18.
|
|
62) | de vorige |
|
Dat is, zowel de ellenden, die mijn volk geleden heeft, als de oorzaken derzelve, te weten hunne zonden.
|
|
63) | Ik schep |
|
Hebreeuws, Ik ben scheppende; dat is, Ik ben gereed om te scheppen; alzo ook Jes. 65:18. De zin is: Ik zal alles in Christus vernieuwen, of Ik zal den gehelen staat der kerk alzo vernieuwen en verbeteren, alsof ik een nieuwen hemel en een nieuwe aarde schiep. Dit is wel ten dele geschied in de eerste komst van Christus, door de predikatie van het heilig Evangelie en de werking van den Heiligen Geest, die den gelovigen van het Nieuwe Testament rijkelijk is medegedeeld geworden, maar het zal eerst volkomenlijk geschieden in de tweede toekomst des Heeren, als Hij zijne kerk in het hemelrijk opnemen zal; zie Jes. 66:22; 2 Petr. 3:13; Openb. 21:1.
|
|
64) | een nieuwe aarde; |
|
Dat is, de aardse heidenen zullen als nieuw gemaakt worden door de beroeping tot de kennis van het heilig Evangelie; zie Ps. 97:1, en Ps. 98:3,4; Openb. 21:2.
|
|
65) | in het hart |
|
Dat is, in gedachtenis; zie de aantekening Jer. 3:16, en Jer. 7:31.
|
|
66) | in hetgeen |
|
Of, [over] hetgeen Ik schep. Anders: verheugt u in der eeuwigheid, gijlieden die Ik nieuw schep; te weten in Christus Jezus. Zie Ps. 102:19; Ef. 2:10.
|
|
67) | Ik schep Jeruzalem |
|
Dat is, Ik zal mijne kerk en alle ledematen derzelve met eeuwige en hemelse vreugde vervullen, want hier wordt gesproken van het hemelse Jeruzalem.
|
|
68) | haar volk |
|
Te weten van het volk der stad Jeruzalem.
|
|
69) | Ik zal Mij |
|
Zie Jes. 62:5.
|
|
70) | over Jeruzalem, |
|
Dat is, vanwege. Vergelijk Deut. 28:63.
|
|
71) | over Mijn volk; |
|
Dat is, vanwege. Vergelijk Deut. 28:63.
|
|
72) | in haar |
|
In Jeruzalem, te weten in het hemelse Jeruzalem.
|
|
73) | de stem der wening, |
|
Want alle tranen zullen van hunne ogen afgewist worden. Zie Jes. 25:8, en Jes. 30:19; Openb. 7:17, en Openb. 21:4.
|
|
74) | Van daar |
|
Of, daaruit; te weten van of uit Jeruzalem.
|
|
75) | een zuigeling |
|
Of, een zoogkind, gelijk Jes. 49:15. Hebreeuws, een zuigeling der dagen; dat is, een jong kind, of een kind dat een jaar oud zijnde sterft; want dagen betekent somtijds een jaar; gelijk 1 Sam. 2:19, waar staat het offer der dagen voor het jaarlijkse offer.
|
|
76) | zijn dagen niet zal |
|
Te weten die dagen, die tot een gemenen ouderdom behoren.
|
|
77) | honderd jaren oud zijnde, maar een zondaar, |
|
Hebreeuws, een honderd jaars zoon, of een zoon van honderd jaar. Zie de aantekening Gen. 5:32. Alzo straks, een zondaar een zoon van honderd jaar. Wat nu den zin van Jes. 65:20 aangaat, die is geestelijk en schijnt deze te zijn: Die eeuw zal veel anders zijn dan nu; heden ten dage sterven er velen, nog kinderen zijnde; anderen wel enigermate oud zijnde, hetzij zestig of zeventig jaren, maar weinigen die hun vollen ouderdom beleven en tot hunne honderd jaren komen; maar alsdan zal het met den enen gaan als met den anderen, met de jongelingen als met de ouden, zij allen zullen hunne dagen vervullen. Dit bevestigt hij aldus: Want een jongeling honderd jaren oud zijnde, zal sterven; dat is, een kind zal geen kind sterven, maar het zal den vollen tijd van zijn leven vervullen; maar een zondaar van honderd jaren zal vervloekt worden; dat is, een kind zal in het rijk van Christus een gelukzalige volmaaktheid des levens verkrijgen; maar in het rijk der wereld zal een zondaar, als hij zal schijnen tot de volmaaktheid des levens gekomen te zijn, vervloekt wezen. Anderen nemen het en verklaren het aldus: Vandaar zal het niet meer wezen een zuigeling [of kindje] van dagen, noch een oud man, wiens dagen niet zullen vervuld worden; maar een zondaar van honderd jaren zal vervloekt zijn; dat is, hoe langer hij leven zal, hoe meer hij aan den vloek zal onderworpen zijn.
|
|
78) | zij |
|
Te weten mijne knechten, Jes. 65:13.
|
|
79) | zullen huizen |
|
Dat is, zij zullen met allerlei zegen Gods verheugd worden. Vergelijk Deut. 28:3, enz., en Lev. 26:4 tot Lev. 26:13. Doch onder den tijdelijken zegen, dien God in de wet belooft, moet men hier en elders den geestelijken en eeuwigen zegen verstaan.
|
|
80) | Zij zullen niet bouwen, |
|
Jes. 65:22 geeft te kennen dat zij van die vloeken, die de wet den ongehoorzamen dreigt, Deut. 28:30, zullen bevrijd zijn.
|
|
81) | als de dagen eens booms, |
|
Dat is, stijf, vast, bestendig; zie Ps. 52:10, en Ps. 92:13.
|
|
82) | verslijten. |
|
Of, oud maken, of bestendig maken; dat is, zij zullen het lang genieten, dewijl zij lang zullen leven.
|
|
83) | tevergeefs |
|
Of, tot ijdelheid. Zie Lev. 26:16 tot Lev. 26:20.
|
|
84) | ter verstoring; |
|
Alzo namelijk, dat hunne kinderen van de vijanden zouden omgebracht of gevankelijk weggevoerd worden. Zie Deut. 28:32, tot Deut. 28:41.
|
|
85) | want zij zijn |
|
Of, maar zij zullen zijn.
|
|
86) | het zaad |
|
Dat is, de kinderen.
|
|
87) | hun nakomelingen met hen. |
|
Dat is, hunne kindskinderen. Zie Jes. 44:3.
|
|
88) | eer zij roepen, |
|
Want God weet wat wij van node hebben eer wij bidden; Matth. 6:8. Zie Ps. 145:18, en zie een exempel Gen. 24:15.
|
|
89) | De wolf |
|
Dat is, de wrede boze mensen zullen veranderen en als kleine kinderen worden; zie Jes. 11:6,7,8,9, en Matth. 18:3.
|
|
90) | te zamen weiden, |
|
Hebreeuws, als een.
|
|
91) | de leeuw |
|
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een verscheurenden leeuw.
|
|
92) | stof zal |
|
De zin is: De slang zal in hare holen verborgen blijven en zal niemand schade zoeken te doen, maar zal tevreden zijn met stof te eten, gelijk God haar verordineerd heeft; Gen. 3:14.
|
|
93) | spijze |
|
Hebreeuws, haar brood.
|
|