1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22

1Maar aan zijn huis1) bouwde Salomo dertien jaren,2) en hij volmaakte zijn ganse huis.
2Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon,3) van honderd ellen4) in zijn lengte, en vijftig ellen in zijn breedte, en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen5) van cederen pilaren, en cederen balken6) op de pilaren.
3En het was bedekt met ceder7) van boven op de ribben,8) die op9) vijf en veertig pilaren waren, vijftien in een rij.
4Er waren10) drie rijen van uitzichten, dat het ene venster was over het andere venster, in drie orden.
5Ook waren al de deuren en de posten vierkantig van enerlei uitzicht;11) en venster was tegenover venster, in drie orden.12)
6Daarna maakte hij een voorhuis13) van pilaren;14) vijftig ellen15) was zijn lengte, en dertig ellen zijn breedte; en het voorhuis was tegenover die,16) en de pilaren met de dikke balken tegenover dezelve.
7Ook maakte hij een voorhuis voor den troon, alwaar hij richtte, tot een voorhuis des gerichts, dat met ceder bedekt was, van vloer tot vloer.
8En aan zijn huis, alwaar hij woonde, was een ander voorhof, meer inwaarts17) dan dat voorhuis, hetwelk aan hetzelve werk gelijk was; ook maakte hij voor de dochter van Farao, die Salomo tot vrouw genomen had, een huis,18) aan dat voorhuis gelijk.19)
9Al deze dingen20) waren van kostelijke stenen, naar de maten gehouwen,21) van binnen en van buiten met de zaag gezaagd; en dat van den grondslag tot aan de neutstenen22) een palm breed, en van buiten tot het grote voorhof.23)
10Het was ook gegrondvest met kostelijke stenen, grote stenen; met stenen van tien ellen, en stenen van acht ellen.
11En bovenop24) kostelijke stenen, naar de winkelmaten gehouwen, en cederen.25)
12En het grote voorhof26) was rondom van drie rijen gehouwen stenen, met een rij van cederen balken. Zo was het met het binnenste voorhof,27) van het huis des HEEREN, en met het voorhuis van dat huis.
13En de koning Salomo zond heen, en liet28) Hiram29) van Tyrus halen.30)
14Hij was de zoon ener weduwvrouw,31) uit den stam32) van Nafthali, en zijn vader was een man van Tyrus33) geweest, een koperwerker, die vervuld was met wijsheid, en met verstand, en met wetenschap, om alle werk in het koper te maken; deze kwam tot den koning Salomo, en maakte al zijn werk.
15Want hij vormde34) twee koperen pilaren; de hoogte van den enen pilaar was achttien ellen,35) en een draad van twaalf ellen omving den anderen pilaar.36)
16Hij maakte ook twee37) kapitelen,38) van gegoten koper, om op de hoofden der pilaren te zetten; vijf ellen was de hoogte39) van het ene kapiteel, en vijf ellen de hoogte van het andere kapiteel.
17De netten40) waren van nettenwerk,41) de banden van ketenwerk voor de kapitelen, die op het hoofd der pilaren waren; zeven waren42) voor het ene kapiteel, en zeven voor het andere kapiteel.
18Zo maakte hij de pilaren, mitsgaders twee rijen rondom43) over het ene net, om de kapitelen,44) die boven het hoofd der granaatappelen waren, te bedekken; alzo deed hij ook aan het andere kapiteel.
19En de kapitelen, dewelke waren op het hoofd der pilaren, waren van leliewerk45) in het voorhuis,46) van vier ellen.47)
20De kapitelen nu48) waren op de twee pilaren, ja, daarboven tegenover den buik,49) dewelke was nevens het net; en tweehonderd granaatappelen waren in rijen rondom, ook over het andere kapiteel.
21Daarna richtte hij de pilaren op in het voorhuis des tempels; en den rechter pilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Jachin,50) en den linker pilaar opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Boaz.51)
22En op het hoofd der pilaren was het leliewerk;52) alzo werd het werk der pilaren volmaakt.
23Verder maakte hij de gegotene zee;53) van tien ellen was zij van haar54) enen rand55) tot haar anderen rand, rondom rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen56) omving ze rondom.
24En onder haar rand57) waren knoppen,58) dezelve rondom omsingelende, tien in een el,59) omringende die zee rondom; twee rijen dezer knoppen waren in haar gieting60) gegoten.
25Zij stond op twaalf runderen; drie ziende naar het noorden, en drie ziende naar het westen, en drie ziende naar het zuiden, en drie ziende naar het oosten; en de zee was boven op dezelve; en al hun achterdelen61) waren inwaarts.
26Haar dikte nu was een hand breed, en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem; zij hield twee duizend62) bath.63)
27Hij maakte ook tien koperen stellingen;64) van vier ellen was de lengte ener stelling, en van vier ellen haar breedte, en van drie ellen haar hoogte.
28En dit was het werk der stelling; zij hadden lijsten, en de lijsten65) waren tussen kransen.66)
29En op de lijsten, die tussen de kransen waren, waren leeuwen, runderen en cherubs; en op de kransen was een voet boven henen;67) en onder de leeuwen en runderen bijvoegselen68) van uitgerekt werk.
30En een stelling had vier koperen raderen, en koperen platen;69) en haar vier hoeken hadden schouderen;70) onder het wasvat71) waren deze gegoten schouderen ter zijde van ieders bijvoegselen.
31En de mond daarvan72) was van binnen den krans,73) en daarboven van een el75), en de mond hiervan was rond van voetwerk74) van een el en een halve el; en op de mond76) daarvan waren ook graveringen, en de lijsten daarvan77) waren vierkantig, niet rond.
32De vier raderen nu waren onder de lijsten, en de assen der raderen78) aan de stelling; en de hoogte van een rad was een el en een halve el.
33En het werk van die raderen was als het werk van een wagenrad; hun assen, en hun naven, en hun randen, en hun spaken waren alle gegoten.
34En er waren vier schouderen op de vier hoeken79) ener stelling; haar schouderen waren uit de stelling.80)
35En op het hoofd ener stelling81) was een ronde hoogte van een halve el rondom; ook waren op het hoofd der stelling haar handhaven,82) en haar lijsten uit denzelve.
36Hij sneed nu op de platen van haar handhaven, en op haar lijsten,83) cherubs, leeuwen, en palmbomen, naar elks ledige plaats, en bijvoegselen rondom.
37Dezen gelijk maakte hij de tien stellingen; enerlei gieting, enerlei maat, enerlei snede hadden zij allen.
38Hij maakte ook tien koperen wasvaten;84) een wasvat hield veertig bath;85) een wasvat was van vier ellen; op elke stelling van die tien stellingen was een wasvat.
39En hij zette vijf dier stellingen aan de rechterzijde van het huis,86) en vijf aan de linkerzijde van het huis; maar de zee87) zette hij aan de rechterzijde van het huis, oostwaarts88) tegen het zuiden.
40Daartoe maakte Hiram89) de wasvaten, en de schoffelen, en de besprengbekkens; en Hiram voleindde al het werk te maken, dat hij voor den koning Salomo maakte voor het huis des HEEREN;
41Te weten de twee pilaren, en bollen90) der kapitelen, die op het hoofd der twee pilaren waren, en de twee netten, om de twee bollen der kapitelen te bedekken, die op het hoofd der pilaren waren;
42En de vierhonderd91) granaatappelen tot de twee netten, namelijk twee rijen van granaatappelen tot het ene net, om de twee bollen der kapitelen te bedekken, die boven op de pilaren waren;
43Mitsgaders de tien stellingen,92) en de tien wasvaten93) op de stellingen;
44Daartoe de ene zee; en de twaalf runderen95) onder die zee.
45De potten ook,96) en de schoffelen, en de besprengbekkens, en al deze vaten, die Hiram voor den koning Salomo tot het huis des HEEREN maakte, alle van gepolijst koper.
46In de vlakte van de Jordaan goot ze de koning, in dichte aarde,97) tussen Sukkoth98) en tussen Zarthan.99)
47En Salomo liet al deze vaten ongewogen vanwege de zeer grote menigte;100) het gewicht des kopers werd niet onderzocht.
48Ook maakte Salomo al de vaten, die voor het huis des HEEREN waren; het gouden altaar,101) en de gouden tafel,102) op dewelke de toonbroden waren;103)
49En de kandelaren, vijf aan de rechterhand,104) en vijf aan de linkerhand, voor de aanspraakplaats,105) van gesloten goud;106) en de bloemen,107) en de lampen, en de snuiters van goud;
50Mitsgaders de schalen, en de gaffelen,108) en de sprengbekkens,109) en de rookschalen,110) en de wierookvaten, van gesloten goud;111) daartoe de herren der deuren van het binnenste huis, van het heilige der heiligen, en der deuren van het huis des tempels, van goud.
51Alzo werd al het werk volbracht, dat de koning Salomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna bracht Salomo de geheiligde dingen112) van zijn vader David; het zilver en het goud, en de vaten legde hij onder de schatten van het huis des HEEREN.