1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1En schrijf aan den engel der1) Gemeente, die te Sardis is:2) Dit zegt, Die de zeven geesten Gods3) heeft, en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij den naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood.
2Zijt wakende,5) en versterk het overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden7) voor God.8)
3Gedenk dan, hoe gij het ontvangen9) en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief,10) en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal.
4Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis,11) die hun klederen niet12) bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen13) in witte klederen,14) overmits zij het waardig zijn.
5Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden17) voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.
6Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
7En schrijf aan den engel der Gemeente, die in Filadelfia is:18) Dit zegt de Heilige, de19) Waarachtige, Die den sleutel Davids20) heeft; Die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand opent:
8Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u21) gegeven, en niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht,22) en gij hebt Mijn woord bewaard, en hebt Mijn Naam niet verloochend.
9Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat23) zij zullen komen, en aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik u liefheb.
10Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid25) bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure26) der verzoeking, die27) over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen.
11Zie, Ik kom haastelijk; houd dat gij hebt,28) opdat niemand uw kroon neme.29)
12Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer31) daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven32) den Naam Mijns Gods,33) en de naam der stad Mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems,34) dat uit den hemel35) van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam.36)
13Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
14En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicensen:37) Dit zegt de Amen,38) de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der40) schepping Gods:
15Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt,41) noch heet; och, of gij koud waart, of heet!
16Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.42)
17Want gij zegt: Ik ben rijk,43) en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en44) naakt.45)
18Ik raad u dat gij van Mij koopt goud,46) beproefd komende uit47) het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat48) gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.49)
19Zo wie Ik liefheb,50) die bestraf en51) kastijd Ik; wees52) dan ijverig, en bekeer u.
20Zie, Ik sta aan de deur53), en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden,55) en hij met Mij.
21Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik56) overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon.
22Die oren heeft, die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt.