1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1De HEERE regeert, de1) aarde verheuge zich; dat veel eilanden zich2) verblijden.
2Rondom Hem3) zijn wolken en4) donkerheid, gerechtigheid5) en gericht zijn de vastigheid6) Zijns troons.
3Een vuur7) gaat voor Zijn aangezicht heen, en het steekt Zijn wederpartijen rondom aan brand.
4Zijn bliksemen verlichten de wereld; het aardrijk ziet ze en8) het beeft.9)
5De bergen smelten als was voor het aanschijn des HEEREN, voor het aanschijn des HEEREN der ganse aarde.
6De hemelen10) verkondigen Zijn gerechtigheid, en alle volken zien Zijn eer.
7Beschaamd moeten wezen allen, die de beelden11) dienen, die zich op afgoden beroemen;12) buigt u neder voor Hem, alle gij goden!13)
8Sion heeft gehoord15), en het heeft zich verblijd, en de dochteren16) van Juda hebben zich verheugd vanwege Uw oordelen, o HEERE!
9Want Gij, HEERE! zijt de Allerhoogste over de gehele aarde; Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden.17)
10Gij liefhebbers des HEEREN! haat het kwade; Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten; Hij redt hen uit der goddelozen hand.
11Het licht18) is voor den rechtvaardige gezaaid19), en vrolijkheid voor de oprechten van hart.
12Gij rechtvaardigen! verblijdt u in den HEERE, en spreekt lof ter gedachtenis20) Zijner heiligheid.