| 1) | Hooglied, | 
 | 
  Hebreeuws, het Lied der liederen; dat is, een zeer schoon en  bovemate treffelijk lied. Zie de aantekening Gen. 9:25.
 | 
|   | 
| 2) | hetwelk | 
 | 
  Anders, hetwelk Salomo aangaat. Verstaande door Salomo Jezus  Christus, wiens voorbeeld Salomo geweest is in koninklijke  hoogheid en glorie, alsook in wijsheid en in het onderwijzen des  volks.
 | 
|   | 
| 3) | Hij | 
 | 
  Te weten mijn Bruidegom Jezus Christus; het zijn de woorden der  Bruid, dat is der gemeente van Jezus Christus.
 | 
|   | 
| 4) | kusse mij | 
 | 
  Dat is, Hij bewijze mij zijne liefde. Anders: och dat mijn  Bruidegom mij kuste! Elkander te kussen is ten allen tijde  gehouden voor een teken van liefde, vriendschap en beleefdheid;  tot een teken waarvan de mannen ook elkander plachten te kussen,  Exod. 4:27, en Exod. 18:7; Rom. 16:16, en 1 Thess. 5:26.  Christus kust zijne Bruid, dat is zijne gemeente of  uitverkorenen, als Hij haar die grote liefde bewijst en laat  gevoelen, die Hij haar is toedragende. Wij kussen Christus als  wij met een oprecht geloof, hartelijke liefde en kinderlijke  vreze en eerbieding Hem erkennen te zijn onze Heere en  Zaligmaker, en wij ons aan Hem ten enenmale onderwerpen en Hem  gehoorzamen. Ps. 2:12.
 | 
|   | 
| 5) | met de kussen | 
 | 
  In het getal van velen, waarmede uitgedrukt wordt de rijkdom der  menigvuldige genaden en weldaden, die Christus zijnen  uitverkorenen is bewijzende; Ef. 1:7,8,9, enz.
 | 
|   | 
| 6) | Zijns monds; | 
 | 
  Onzen Heere Jezus Christus openbaart den gelovigen de liefde,  die Hij hun toedraagt, door zijn woord. Daarom staat er Ps.  45:3, dat zijne lippen zeer lieflijk [of genaderijk] zijn. Zie  Hoogl. 5:13,16; en Jes. 50:4. Petrus spreekt ook: Heere Gij hebt  de woorden des eeuwigen levens.
 | 
|   | 
| 7) | uitnemende | 
 | 
  Dat is, vriendelijkheid, minnelijkheid. Hebreeuws, liefden. Hier  spreekt nu de Bruid, dat is de gemeente Gods, Christus haren  Bruidegom aan. Versta hier door het woord liefden de uitnemende  liefde en genegenheid, mitsgaders de weldaden en genaden, die  Christus zijnen uitverkorenen bewijst.
 | 
|   | 
| 8) | wijn. | 
 | 
  Door het woord wijn moet men hier verstaan alle aardse  verheugingen en geneugten. Vergelijk Richt. 9:13; Ps. 104:15.
 | 
|   | 
| 9) | olien | 
 | 
  Versta, welriekende oliën, kostelijke zalven, of balsemen.  Hierbij worden de geestelijke gaven dikwijls vergeleken, gelijk  Ps. 45:8; Jes. 61:1, en 1 Joh. 2:27.
 | 
|   | 
| 10) | Uw naam | 
 | 
  Versta, den naam, persoon en het zaligmakende ambt van Christus,  alzo ons dezelve in het Evangelie zijn geopenbaard.
 | 
|   | 
| 11) | een olie, | 
 | 
  Salomo schijnt hier gezien te hebben op den naam Messias; dat is  Christus, Gezalfde, die met den Heiligen Geest gezalfd is, niet  alleen voor zichzelven, maar die heilige balsem is gevloeid van  Hem, die ons Hoofd is, op ons zijne ledematen. Zie Ps. 133:2, en  Joh. 1:16. Deze naam is na de hemelvaart van Christus wijd  uitgebreid, want van Christus hebben alle Christenen hunnen  naam.
 | 
|   | 
| 12) | daarom | 
 | 
  Dat is, [gelijk er staat Hoogl. 1:4] de oprechten hebben u lief.  Meermalen worden in de Heiligen Schrift de uitverkorenen  vergeleken bij maagden, gelijk Matth. 25:1; 2 Cor. 11:2; Openb.  14:1,4,5; en dat daarom, omdat de kinderen Gods zo nauw moeten  letten op hunne conscientie, dat zij van de zonde en de wereld  niet besmet worden, als een eerlijke maagd op haar eer en  kuisheid moet passen.
 | 
|   | 
| 13) | Ik ben zwart, | 
 | 
  Versta hier bij de zwartheid de uiterlijke mismaaktheid van den  staat der kerk, die veroorzaakt wordt door de tirannen en  vervolgingen; idem, vanwege de ketterijen, scheuringen en  ergernissen, die haar overkomen. Zie Ps. 119:83; Klaagl. 4:8, en  Klaagl. 5:10.
 | 
|   | 
| 14) | liefelijk | 
 | 
  De gemeente van Christus is lieflijk, overmits zij gezuiverd is  door het bloed en den geest van Christus, 1 Cor. 6:11; alzo dat  zij te dien aanzien blinkt en schoon is als de duiven, Ps.  68:14. Zie ook Ps. 45:14,15, enz.
 | 
|   | 
| 15) | gij dochteren | 
 | 
  Dat is, gij gelovige kinderen Gods. Jeruzalem, die daarboven is,  is onze aller moeder, Gal. 4:26. Alzo worden ook de gewone  kerken en Christenen hier dochters van Jeruzalem genoemd en  maagden, 2 Cor. 11:2; Openb. 14:4. En Ps. 45:13,14, wordt de  kerk genoemd de dochter van den Koning. Dusdanigen worden hier  getroost en gesterkt tegen de ergernissen des kruises en de  zwakheden, die het kruis in deze wereld vergezelschappen.
 | 
|   | 
| 16) | gelijk de tenten | 
 | 
  Versta hier bij de tenten Kedars de nakomelingen van Kedar, den  tweeden zoon van Ismaël, Gen. 25:13, die in tenten woonden, geen  vaste woonplaats hebbende, maar zij zwermden om door Arabië van  de ene plaats tot de andere. Zie de aantekening Ps. 120:5,6. De  kinderen Gods zijn ook naar de wereld en den uiterlijken schijn  niet schoon of sierlijk, zij hebben hier ook geen blijvende  plaats, maar zij verwachten het hemelse Jeruzalem.
 | 
|   | 
| 17) | gelijk de gordijnen | 
 | 
  Alsof zij zeide: Ik ben wel als de tenten Kedars, maar ook zo  schoon als de gordijnen van Salomo; [van welker schoonheid, zie  Josefus in Antiq,lib. 8,cap. 2]; want de kinderen Gods zijn  inwendig versierd met de gaven van den Heiligen Geest, gelijk  zijn godzaligheid, liefde Gods en des naasten. Anders: gelijk de  paviljoenen van Salomo, die van buiten [vanwege den regen, wind  en der zonne brand] niet zeer schoon waren, maar van binnen  waren zij treffelijk en schoon.
 | 
|   | 
| 18) | Ziet mij | 
 | 
  De zin is: Ziet niet op mijne uiterlijke slechtigheid of  mismaaktheid, en veracht mij daarom niet, maar ziet mijn  inwendige schoonheid aan.
 | 
|   | 
| 19) | de zon | 
 | 
  Hebreeuws, de zon heeft mij aangezien. Versta hier bij de zon  [die degenen, die zij beschijnt, zwart maakt] de vervolgingen en  verdrukkingen, gelijk Matth. 13:6,21.
 | 
|   | 
| 20) | de kinderen | 
 | 
  Hier wordt gesproken van valse broeders, gelijk Ps. 69:9; Jes.  48:1,2; Hand. 20:30, die wel roemen dat de kerk hunne moeder is,  maar tevergeefs, dewijl zij God niet tot Vader hebben. Zie Deut.  32:5; Joh. 8:44.
 | 
|   | 
| 21) | ontstoken; | 
 | 
  Te weten met toorn, dat is, zij hebben mij verdriet en kwelling  aangedaan. De vijandschap en vervolging der valse broeders wordt  2 Cor. 11:26 gesteld onder de zwaarste gevaren en kruisen, die  de Christenen overkomen. Zie Gal. 2:4.
 | 
|   | 
| 22) | der wijngaarden. | 
 | 
  Bij wijngaarden worden in de Heilige Schrift dikwijls verstaan  verzamelingen der mensen, zo der goeden als der kwaden. Van de  eersten, zie een voorbeeld Ps. 80; Jes. 5:1,7; Matth. 20. Van de  verzamelingen der kwaden, zie Deut. 32:32; Openb. 14:18. Hier  verstaan sommigen door de wijngaarden de vervalste kerken in het  algemeen en de geveinsde ledematen in het bijzonder, tot welke  haar moeders zonen of kinderen haar zochten te brengen, willende  dat zij acht zou geven op de instellingen en geboden der mensen.  Zie Mark. 7:13; Han. 15:1,10; Gal. 6:12,13; Col. 2:20,21,22,23.  Immers klaagt hier de kerk dat zij van de valse broeders  dikwijls zover overmeesterd wordt, dat hare regeerders en  opzieners de bokken meer verstaan, dan de rechte schapen, de  ketters en scheurmakers meer dan de rechtzinnigen. Waaruit dan  niets dan groot onheil en verstoring der kerk ontstaan kan.
 | 
|   | 
| 23) | Mijn wijngaard, | 
 | 
  Dat is, ik heb dien niet in acht genomen naar behoren,  verhinderd en teruggehouden zijnde òf door mijn eigen zwakheid,  òf door tirannie en vervolging. Anderen nemen die woorden aldus,  alsof de Bruid [of leraars der eerste kerk] dit wilde zeggen: Ik  werd gesteld om opzicht te hebben over andere kerken. Ik heb de  eerste kerk, die ik geplant had, verlaten en andere kerken zijn  van mij gezaaid geworden door de ganse wereld. De eerste kerk,  die te Jeruzalem geplant werd, mocht ik daar niet behouden noch  er bij blijven, vanwege de vervolging der Joden en andere  tirannen.
 | 
|   | 
| 24) | Zeg mij aan, | 
 | 
  Of, geef mij te kennen. Hier spreekt wederom de Bruid haar  Bruidegom aan, en zij verzoekt van hem den geest des  onderscheids, om door de valse leraars niet bedrogen te worden.  Want er zullen valse profeten komen, die zeggen zullen: Hier is  Christus, daar is Christus; Mark. 13:21. En somtijds verbergt  God zijn aangezicht, Deut. 32:20, en zegt: Ik zal u niet weiden;  Zach. 11:9.
 | 
|   | 
| 25) | waar Gij weidt, | 
 | 
  Christus is de opperste Herder der schapen, Ps. 23:1, die  beloofd is; Ezech. 34:23,24. De profeten, apostelen en alle  oprechte leraars zijn zijne gezanten of boden, die Hij uitzendt  om in zijnen naam zijne schapen te weiden in de weiden des  levens; Joh. 21:15,16,17. Hier vraagt de kerk zeer ernstiglijk,  waar zij rust en weide vinden zal op den middag, dat is in het  heetste van de vervolging, der ketterijen en scheuringen, als de  schapen door de hitte des kruises schijnen te versmachten.  Vergelijk Jes. 49:10; Joh. 16:33.
 | 
|   | 
| 26) | daarom | 
 | 
  Dat is, waarom zoudt Gij toelaten dat ik zou zijn als ene vrouw,  die vanwege droefenis bedekt is, omdat ik U niet zou vinden,  herwaarts en derwaarts gaande in treurigheid? Het bedekken des  aangezichts is een teken òf van droefenis, òf van schaamte. Zo  wenst dan hier de Bruid te weten waar de Bruidegom zijne schapen  weidt, om zich straks bij dezelve, of bij hem te vervoegen,  opdat zij herwaarts en derwaarts gaande, niet zou veracht worden  of verdwalen. Anders: als ene, die ter zijde afwijkt tot de  kudde uwer gezellen? Alsof zij zeide: Indien ik zulks deed, [bij  gebreke van uwe tegenwoordigheid], ik zou kunnen bedrogen  worden, overmits er velen zijn, die den naam van uwe  metgezellen, dienaars of vrienden voeren; [Matth. 24:5,24, en 2  Petr. 2:1,2;] daar zij inderdaad uwe vijanden en afleiders van  Christus zijn; 2 Cor. 11:3. Dit is den Galaten wedervaren, Gal.  1:6,7. Allen, die hun verblijf niet hebben in het erfdeel des  Heeren, staan in gevaar van tot anderer goden dienst te  vervallen. Zie 1 Sam. 26:19.
 | 
 | No Link found
 | 
|   | 
| 27) | Indien gij | 
 | 
  Anders: dewijl gij dat niet weet; te weten, waar Ik mijne  schapen weid. Dat is een antwoord van Jezus Christus op de  voorgaande vraag zijner Bruid, Hoogl. 1:7; bestraffendd  vriendelijk hare onwetendheid in deze nodige en gewichtige zaak.  Anders: indien gij het u, of voor uzelve niet weet; alsof Hij  zeide: Dewijl gij van uzelve onwetend zijt, zo zal Ik u  onderwijzen.
 | 
|   | 
| 28) | schoonste | 
 | 
  Hebreeuws, gij schone onder de vrouwen; dat is, gij, die de  schoonste zijt. Aldus spreekt de engel tot de heilige jonkvrouw  Maria: Gij zijt gezegend onder de vrouwen; dat is, de  allergezegendste, of meer gezegend dan andere vrouwen; Luk.  1:28,42. Alzo wordt de leeuw gezegd sterk te zijn onder de  beesten; dat is, de sterkste; Spreuk. 30:30. Zie de aantekening  aldaar. De kerk Gods wordt de schoonste genoemd omdat zij door  Jezus Christus' bloed en Geest gewasschenen en gezuiverd is van  al hare zonden, Ef. 5:26,27, en begaafd met allerlei schone  geestelijke deugden, alhoewel in zichzelve van nature lelijk en  verachtzaam zijnde, Ezech. 16:3,4; zie boven, Hoogl. 1:5, en  Hoogl. 1:15,16.
 | 
|   | 
| 29) | zo ga uit | 
 | 
  Alsof hij zeide: Let op de voorbeelden der heilige patriarchen  en anderen mijner uiverkorenen, die in de Heilige Schriftuur met  voortreffelijke getuigenissen versierd zijn; Hebr. 11. Volg hun  geloof en hunne werken na. Volg die na, die van den beginne aan  der wereld mij gekend en gevolgd hebben, aanmerkende de uitkomst  hunner wandeling; Hebr. 11:1,2, enz., en Hebr. 12:2, en Hebr.  13:7. Zie ook Jer. 6:16, en 1 Cor. 11:1.
 | 
|   | 
| 30) | schapen, | 
 | 
  Versta hier door de schapen en de geiten de Christenen die zich  tot Gods kerk begeven, Joh. 21:15,16, en 1 Petr. 2:25. Deze wil  de Bruidegom dat de Bruid, dat is de kerk, zal aannemen en  bezorgen, dat zij met de geestelijke spijs gevoed worden.
 | 
|   | 
| 31) | bij de woningen | 
 | 
  Dat is breng uwe kudden in de weide en kooi, die de profeten en  apostelen gevolgd en aangewezen hebben, en die zij in hunne  schriften der gemeente nagelaten hebben. Zie Ps. 77:21, en Ps.  78:70,71,72, en 2 Petr. 1:19, en 2 Petr. 3:2.
 | 
|   | 
| 32) | bij de paarden | 
 | 
  Er wordt op verscheidene plaatsen der Heilige Schrift gesproken  van de schone paarden en de macht der wagens van Egypte, Exod.  14:17; 2 Kron. 9:28; Jes. 31:1; Ezech. 17:15. Bij deze wordt de  kerk van Christus vergeleken, zo ten aanzien van hare schoonheid  als vanwege haar kracht en vermogen, die zij van Christus  ontvangen heeft om hare vijanden te overwinnen; 2 Cor. 10:4.  Onder deze ruiterij blinken bij name de profeten en de  apostelen; waarom ook Elia genoemd wordt de wagen Israëls en  zijne ruiters, 2 Kon. 2:12, gelijk ook Elisa 2 Kon. 13:14;  dewijl zij door hunne gebeden meer konden uitrichten dan een  grote macht van wagens en ruiters. Zie Openb. 19:14,15.
 | 
|   | 
| 33) | de spangen, | 
 | 
  Het Hebreeuwse woord, hetwelk hier en Hoogl. 1:11 gevonden  wordt, betekent eigenlijk tortelduiven, gelijk Lev. 12, en  elders. Doch hier beduidt het enig sieraad der vrouwen, gelijk  zijnde de tortelduiven, die aan den hals versierd zijn met een  halsbandje. Dus schoon zijn de wangen of kaken der Bruid van  Christus, dewijl Hij dezelve met zijn bloed heeft gewassen en  versierd met kostelijke parelen van geestelijke gaven,  inzonderheid met ootmoedigheid en zachtmoedigheid, die kostelijk  zijn voor God; 1 Petr. 3:4.
 | 
|   | 
| 34) | in de parelsnoeren. | 
 | 
  De Christelijke deugden worden zeer bekwamelijk vergeleken bij  parelsnoeren, overmits alle vruchten der wedergeboorte als met  een snoer aan elkander geregen zijn; Spreuk. 1:9, en Spreuk.  20:15.
 | 
|   | 
| 35) | Wij zullen | 
 | 
  Dit wordt gesproken in den naam van de heilige Drieënigheid,  want die de geboden van Christus houden, die worden bemind van  den Vader en den Zoon; Joh. 14:21,23. En de Heilige Geest zal  ook in eeuwigheid bij hen blijven; Joh. 14:16.
 | 
|   | 
| 36) | zilveren | 
 | 
  Of, doppen, of pukkels, of knoopjes. Versta hierdoor allerlei  Christelijke deugden, van welke vele genoemd staan Gal. 5:22,23,  en Col. 3:12.
 | 
|   | 
| 37) | Terwijl | 
 | 
  Of, zolang als, enz. Hier spreekt de Bruid wederom tot hare  maagden, prijzende haren Bruidegom bij dezelve.
 | 
|   | 
| 38) | de Koning | 
 | 
  Bij den Koning wordt Christus de Koning aller koningen verstaan,  gelijk boven, Hoogl. 1:4.
 | 
|   | 
| 39) | ronde tafel is, | 
 | 
  Zie 1 Sam. 16:11. Bij de tafel wordt verstaan de hemelse  heerlijkheid, waar Christus door zijn lijden is ingegaan; zie  Matth. 8:11, en Matth. 26:29; Luk. 24:26; Openb. 3:20. Hier wil  de Bruid zeggen: Terwijl Christus Jezus is in de hemelse glorie,  omringd van degenen, die met Hem rondom in zijn rijk aan zijne  tafel zitten; zo geeft mijn nardus, enz.
 | 
|   | 
| 40) | geeft | 
 | 
  Dat is de Heilige Geest, dien Hij mij van den Vader zendt,  troost mij in alle benauwdheid. Anderen nemen die woorden in  dezen zin, alsof de Bruid zeide: Zo benaarstig ik mij om goede  werken te doen, die den koning aangenaam mogen zijn; ik leg de  gaven, die ik van hem ontvangen heb, wel aan, ik verberg ze  niet, maar laat ze haren reuk geven; dat is, goede en Gode  aangename werken voortbrengen, die den koning aangenaam zijn.
 | 
|   | 
| 41) | nardus | 
 | 
  Nardus is een zeer kostelijk kruid, met welks olie men de  prinsen en voortreffelijke personen placht te overstorten, als  zij aan tafel zaten. Zie Mark. 14:3,8; Joh. 12:3,7. Hierbij  wordt de Heilige Geest vergeleken, vanwege zijn welriekende  gaven, welke na Christus' hemelvaart veel overvloediger zijn  uitgestort dan daar tevoren; Joh. 7:39.
 | 
|   | 
| 42) | Mijn Liefste | 
 | 
  Dat is de gedachtenis van Christus' liefde, die Hij met zijn  bitter lijden aan mij is bewijzende, is mij als een lieflijk  tuiltje of ruikertje van mirre, om mijn hart te verkwikken.  Mirre is een zeer goede en lieflijke specerij, drogerij of gom,  welke eertijds gebruikt werd om de klederen der prinsen te  parfumeren en anderszins. Zie de aantekening Exod. 30:23, en Ps.  45:9. Gemengd zijnde met wijn, maakt zij een zeer lieflijken  drank, om het hart te versterken en het bloed te zuiveren, zoals  Plinius getuigt. Zij werd ook, nevens andere specerijen,  gebruikt om de dode lichamen te balsemen, Joh. 19:39; in één  woord, het is een edel kruid, hetwelk waardig is koningen tot  een present te schenken; zie Gen. 37:25, en Gen. 43:11; Matth.  2:11. Daarom is het geen wonder dat de liefde van Christus  daarbij vergeleken wordt.
 | 
|   | 
| 43) | dat | 
 | 
  Hiermede wordt beduidt dat de kerk Gods de nagedachtenis van  haren Bruidegom steeds wil behouden, inzonderheid gedurende den  duisteren nacht der vervolgingen en benauwdheden, zichzelve  daarmede vertroostende en versterkende; Ef. 3:17.
 | 
|   | 
| 44) | een tros | 
 | 
  Cyprus is een zekere plant, die een welriekende vrucht of gom,  als een bloeienden druiventak, voortbrengt, zoals Hieronymus  getuigt. Enigen menen dat hierbij een natuurlijken tros druiven  verstaan wordt, genoemd met den naam Cyprus. Hebreeuws, Cofer,  omdat de druiven van Engedi den smaak hadden van Cyprus, welk  kruid daaromtrent veel groeide; zie de kruidenboeken. Hoe het  zij, er wordt bij verstaan een uitnemende lieflijke vrucht, bij  welke de Heere Christus vergeleken wordt, vanwege zijn  welriekende verdiensten en heilzame gaven; het bloed van Jezus  Christus reinigt ons van alle zonden, 1 Joh. 1:7. Hij is de  verzoening voor onze zonden; 1 Joh. 2:2.
 | 
|   | 
| 45) | En-gedi. | 
 | 
  Van deze stad zie de aantekening 1 Sam. 24:1.
 | 
|   | 
| 46) | gij zijt schoon, | 
 | 
  De schoonheid, die de kerk Gods heeft, komt uit genade,  verworven door het bloed van Jezus Christus en zijne  gerechtigheid. Zie onder, Hoogl. 4:1.
 | 
|   | 
| 47) | gij zijt schoon; | 
 | 
  De verdubbeling der woorden dient om de kerk des te meer tegen  de vervolgingen harer vijanden te versterken.
 | 
|   | 
| 48) | duivenogen. | 
 | 
  Dat is, eenvoudig en kuis. Zie onder, Hoogl. 4:1. Hiermede wordt  te kennen gegeven de geestelijke zuiverheid, eenvoudigheid en  kuisheid der gemeente van Jezus Christus, wier ogen alleen op  Hem zien en in Hem alleen de zaligheid en het eeuwige leven  zoeken. Zie Ps. 123:1,2; Matth. 10:16. Doch enigen verstaan hier  bij de ogen de leraars en opzieners der kerk en wegwijzers der  onwetenden, die de scherpste ogen in de gemeente moeten hebben.  Zie ook Num. 10:31; Job 29:15; Ps. 33:8; Hoogl. 4:1.
 | 
 | No Link found
 | 
|   | 
| 49) | gij zijt schoon, | 
 | 
  Christus is schoon van nature, want Hij is het Lam zonder vlek,  Exod. 12. Maar de Bruid is schoon uit genade, door de  verdiensten van Christus, Joh. 1:16.
 | 
|   | 
| 50) | ja, liefelijk; | 
 | 
  Dat is, niet stuurs, noch trots. Hij nodigt ons zeer  vriendelijk, zeggende: Komt tot mij, die belast en beladen zijt,  Ik zal u verkwikken; Matth. 11:28.
 | 
|   | 
| 51) | ook groent | 
 | 
  Dat is, er worden dagelijks vele geestelijke kinderen in uwe  gemeente geboren, uit het onsterflijke zaad van uw Woord; 1  Petr. 1:23. Hierom wordt de kerk genoemd de moeder aller  gelovigen; Gal. 4:26.
 | 
|   | 
| 52) | De balken | 
 | 
  De kerk prijst hare woning, om anderen daartoe te nodigen en aan  te brengen. Zij noemt de verzamelingen der gelovigen huizen, in  het getal van velen, omdat er vele gewone kerken zijn. Bij de  balken wordt verstaan de leer der profeten en der apostelen;  want daardoor wordt de kerk vast samengebonden in Christus, als  het fondament; Ef. 2:20. Deze balken zijn van cederen, dat is  sterk en onvergankelijk; want Gods Woord blijft in der  eeuwigheid; Jes. 40:8; 1 Petr. 1:25. Van de duurzaamheid van het  cederhout, zie Richt. 9:15. Christus, sprekende van de  vastigheid en duurzaamheid zijner kerk, zegt: De poorten der hel  zullen daartegen niet vermogen; Matth. 16:18.
 | 
|   | 
| 53) | galerijen | 
 | 
  Of, wandelplaatsen, of welfselen, gelijk Gen. 30:38,41.
 | 
|   | 
| 54) | cypressen. | 
 | 
  Dit hout is zeer lieflijk, daarom wordt met recht Christus bij  hetzelve vergeleken. Anders: van Boratin, in het Latijn Bruta  genoemd, hetwelk een boom is, den cypresboom gelijk, zeer  lieflijk van reuk, Plin.nat.hist.lib. 12:17. Het Hebreeuwse  woord, dat hier in den tekst staat, wordt nergens in de Heilige  Schrift gevonden dan hier alleen.
 | 
|   |