1)Hooglied,
Hebreeuws, het Lied der liederen; dat is, een zeer schoon en bovemate treffelijk lied. Zie de aantekening Gen. 9:25.
 
2)hetwelk
Anders, hetwelk Salomo aangaat. Verstaande door Salomo Jezus Christus, wiens voorbeeld Salomo geweest is in koninklijke hoogheid en glorie, alsook in wijsheid en in het onderwijzen des volks.
 
3)Hij
Te weten mijn Bruidegom Jezus Christus; het zijn de woorden der Bruid, dat is der gemeente van Jezus Christus.
 
4)kusse mij
Dat is, Hij bewijze mij zijne liefde. Anders: och dat mijn Bruidegom mij kuste! Elkander te kussen is ten allen tijde gehouden voor een teken van liefde, vriendschap en beleefdheid; tot een teken waarvan de mannen ook elkander plachten te kussen, Exod. 4:27, en Exod. 18:7; Rom. 16:16, en 1 Thess. 5:26. Christus kust zijne Bruid, dat is zijne gemeente of uitverkorenen, als Hij haar die grote liefde bewijst en laat gevoelen, die Hij haar is toedragende. Wij kussen Christus als wij met een oprecht geloof, hartelijke liefde en kinderlijke vreze en eerbieding Hem erkennen te zijn onze Heere en Zaligmaker, en wij ons aan Hem ten enenmale onderwerpen en Hem gehoorzamen. Ps. 2:12.
 
5)met de kussen
In het getal van velen, waarmede uitgedrukt wordt de rijkdom der menigvuldige genaden en weldaden, die Christus zijnen uitverkorenen is bewijzende; Ef. 1:7,8,9, enz.
 
6)Zijns monds;
Onzen Heere Jezus Christus openbaart den gelovigen de liefde, die Hij hun toedraagt, door zijn woord. Daarom staat er Ps. 45:3, dat zijne lippen zeer lieflijk [of genaderijk] zijn. Zie Hoogl. 5:13,16; en Jes. 50:4. Petrus spreekt ook: Heere Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.
 
7)uitnemende
Dat is, vriendelijkheid, minnelijkheid. Hebreeuws, liefden. Hier spreekt nu de Bruid, dat is de gemeente Gods, Christus haren Bruidegom aan. Versta hier door het woord liefden de uitnemende liefde en genegenheid, mitsgaders de weldaden en genaden, die Christus zijnen uitverkorenen bewijst.
 
8)wijn.
Door het woord wijn moet men hier verstaan alle aardse verheugingen en geneugten. Vergelijk Richt. 9:13; Ps. 104:15.
 
9)olien
Versta, welriekende oliën, kostelijke zalven, of balsemen. Hierbij worden de geestelijke gaven dikwijls vergeleken, gelijk Ps. 45:8; Jes. 61:1, en 1 Joh. 2:27.
 
10)Uw naam
Versta, den naam, persoon en het zaligmakende ambt van Christus, alzo ons dezelve in het Evangelie zijn geopenbaard.
 
11)een olie,
Salomo schijnt hier gezien te hebben op den naam Messias; dat is Christus, Gezalfde, die met den Heiligen Geest gezalfd is, niet alleen voor zichzelven, maar die heilige balsem is gevloeid van Hem, die ons Hoofd is, op ons zijne ledematen. Zie Ps. 133:2, en Joh. 1:16. Deze naam is na de hemelvaart van Christus wijd uitgebreid, want van Christus hebben alle Christenen hunnen naam.
 
12)daarom
Dat is, [gelijk er staat Hoogl. 1:4] de oprechten hebben u lief. Meermalen worden in de Heiligen Schrift de uitverkorenen vergeleken bij maagden, gelijk Matth. 25:1; 2 Cor. 11:2; Openb. 14:1,4,5; en dat daarom, omdat de kinderen Gods zo nauw moeten letten op hunne conscientie, dat zij van de zonde en de wereld niet besmet worden, als een eerlijke maagd op haar eer en kuisheid moet passen.
 
13)Ik ben zwart,
Versta hier bij de zwartheid de uiterlijke mismaaktheid van den staat der kerk, die veroorzaakt wordt door de tirannen en vervolgingen; idem, vanwege de ketterijen, scheuringen en ergernissen, die haar overkomen. Zie Ps. 119:83; Klaagl. 4:8, en Klaagl. 5:10.
 
14)liefelijk
De gemeente van Christus is lieflijk, overmits zij gezuiverd is door het bloed en den geest van Christus, 1 Cor. 6:11; alzo dat zij te dien aanzien blinkt en schoon is als de duiven, Ps. 68:14. Zie ook Ps. 45:14,15, enz.
 
15)gij dochteren
Dat is, gij gelovige kinderen Gods. Jeruzalem, die daarboven is, is onze aller moeder, Gal. 4:26. Alzo worden ook de gewone kerken en Christenen hier dochters van Jeruzalem genoemd en maagden, 2 Cor. 11:2; Openb. 14:4. En Ps. 45:13,14, wordt de kerk genoemd de dochter van den Koning. Dusdanigen worden hier getroost en gesterkt tegen de ergernissen des kruises en de zwakheden, die het kruis in deze wereld vergezelschappen.
 
16)gelijk de tenten
Versta hier bij de tenten Kedars de nakomelingen van Kedar, den tweeden zoon van Ismaël, Gen. 25:13, die in tenten woonden, geen vaste woonplaats hebbende, maar zij zwermden om door Arabië van de ene plaats tot de andere. Zie de aantekening Ps. 120:5,6. De kinderen Gods zijn ook naar de wereld en den uiterlijken schijn niet schoon of sierlijk, zij hebben hier ook geen blijvende plaats, maar zij verwachten het hemelse Jeruzalem.
 
17)gelijk de gordijnen
Alsof zij zeide: Ik ben wel als de tenten Kedars, maar ook zo schoon als de gordijnen van Salomo; [van welker schoonheid, zie Josefus in Antiq,lib. 8,cap. 2]; want de kinderen Gods zijn inwendig versierd met de gaven van den Heiligen Geest, gelijk zijn godzaligheid, liefde Gods en des naasten. Anders: gelijk de paviljoenen van Salomo, die van buiten [vanwege den regen, wind en der zonne brand] niet zeer schoon waren, maar van binnen waren zij treffelijk en schoon.
 
18)Ziet mij
De zin is: Ziet niet op mijne uiterlijke slechtigheid of mismaaktheid, en veracht mij daarom niet, maar ziet mijn inwendige schoonheid aan.
 
19)de zon
Hebreeuws, de zon heeft mij aangezien. Versta hier bij de zon [die degenen, die zij beschijnt, zwart maakt] de vervolgingen en verdrukkingen, gelijk Matth. 13:6,21.
 
20)de kinderen
Hier wordt gesproken van valse broeders, gelijk Ps. 69:9; Jes. 48:1,2; Hand. 20:30, die wel roemen dat de kerk hunne moeder is, maar tevergeefs, dewijl zij God niet tot Vader hebben. Zie Deut. 32:5; Joh. 8:44.
 
21)ontstoken;
Te weten met toorn, dat is, zij hebben mij verdriet en kwelling aangedaan. De vijandschap en vervolging der valse broeders wordt 2 Cor. 11:26 gesteld onder de zwaarste gevaren en kruisen, die de Christenen overkomen. Zie Gal. 2:4.
 
22)der wijngaarden.
Bij wijngaarden worden in de Heilige Schrift dikwijls verstaan verzamelingen der mensen, zo der goeden als der kwaden. Van de eersten, zie een voorbeeld Ps. 80; Jes. 5:1,7; Matth. 20. Van de verzamelingen der kwaden, zie Deut. 32:32; Openb. 14:18. Hier verstaan sommigen door de wijngaarden de vervalste kerken in het algemeen en de geveinsde ledematen in het bijzonder, tot welke haar moeders zonen of kinderen haar zochten te brengen, willende dat zij acht zou geven op de instellingen en geboden der mensen. Zie Mark. 7:13; Han. 15:1,10; Gal. 6:12,13; Col. 2:20,21,22,23. Immers klaagt hier de kerk dat zij van de valse broeders dikwijls zover overmeesterd wordt, dat hare regeerders en opzieners de bokken meer verstaan, dan de rechte schapen, de ketters en scheurmakers meer dan de rechtzinnigen. Waaruit dan niets dan groot onheil en verstoring der kerk ontstaan kan.
 
23)Mijn wijngaard,
Dat is, ik heb dien niet in acht genomen naar behoren, verhinderd en teruggehouden zijnde òf door mijn eigen zwakheid, òf door tirannie en vervolging. Anderen nemen die woorden aldus, alsof de Bruid [of leraars der eerste kerk] dit wilde zeggen: Ik werd gesteld om opzicht te hebben over andere kerken. Ik heb de eerste kerk, die ik geplant had, verlaten en andere kerken zijn van mij gezaaid geworden door de ganse wereld. De eerste kerk, die te Jeruzalem geplant werd, mocht ik daar niet behouden noch er bij blijven, vanwege de vervolging der Joden en andere tirannen.
 
24)Zeg mij aan,
Of, geef mij te kennen. Hier spreekt wederom de Bruid haar Bruidegom aan, en zij verzoekt van hem den geest des onderscheids, om door de valse leraars niet bedrogen te worden. Want er zullen valse profeten komen, die zeggen zullen: Hier is Christus, daar is Christus; Mark. 13:21. En somtijds verbergt God zijn aangezicht, Deut. 32:20, en zegt: Ik zal u niet weiden; Zach. 11:9.
 
25)waar Gij weidt,
Christus is de opperste Herder der schapen, Ps. 23:1, die beloofd is; Ezech. 34:23,24. De profeten, apostelen en alle oprechte leraars zijn zijne gezanten of boden, die Hij uitzendt om in zijnen naam zijne schapen te weiden in de weiden des levens; Joh. 21:15,16,17. Hier vraagt de kerk zeer ernstiglijk, waar zij rust en weide vinden zal op den middag, dat is in het heetste van de vervolging, der ketterijen en scheuringen, als de schapen door de hitte des kruises schijnen te versmachten. Vergelijk Jes. 49:10; Joh. 16:33.
 
26)daarom
Dat is, waarom zoudt Gij toelaten dat ik zou zijn als ene vrouw, die vanwege droefenis bedekt is, omdat ik U niet zou vinden, herwaarts en derwaarts gaande in treurigheid? Het bedekken des aangezichts is een teken òf van droefenis, òf van schaamte. Zo wenst dan hier de Bruid te weten waar de Bruidegom zijne schapen weidt, om zich straks bij dezelve, of bij hem te vervoegen, opdat zij herwaarts en derwaarts gaande, niet zou veracht worden of verdwalen. Anders: als ene, die ter zijde afwijkt tot de kudde uwer gezellen? Alsof zij zeide: Indien ik zulks deed, [bij gebreke van uwe tegenwoordigheid], ik zou kunnen bedrogen worden, overmits er velen zijn, die den naam van uwe metgezellen, dienaars of vrienden voeren; [Matth. 24:5,24, en 2 Petr. 2:1,2;] daar zij inderdaad uwe vijanden en afleiders van Christus zijn; 2 Cor. 11:3. Dit is den Galaten wedervaren, Gal. 1:6,7. Allen, die hun verblijf niet hebben in het erfdeel des Heeren, staan in gevaar van tot anderer goden dienst te vervallen. Zie 1 Sam. 26:19.
No Link found
 
27)Indien gij
Anders: dewijl gij dat niet weet; te weten, waar Ik mijne schapen weid. Dat is een antwoord van Jezus Christus op de voorgaande vraag zijner Bruid, Hoogl. 1:7; bestraffendd vriendelijk hare onwetendheid in deze nodige en gewichtige zaak. Anders: indien gij het u, of voor uzelve niet weet; alsof Hij zeide: Dewijl gij van uzelve onwetend zijt, zo zal Ik u onderwijzen.
 
28)schoonste
Hebreeuws, gij schone onder de vrouwen; dat is, gij, die de schoonste zijt. Aldus spreekt de engel tot de heilige jonkvrouw Maria: Gij zijt gezegend onder de vrouwen; dat is, de allergezegendste, of meer gezegend dan andere vrouwen; Luk. 1:28,42. Alzo wordt de leeuw gezegd sterk te zijn onder de beesten; dat is, de sterkste; Spreuk. 30:30. Zie de aantekening aldaar. De kerk Gods wordt de schoonste genoemd omdat zij door Jezus Christus' bloed en Geest gewasschenen en gezuiverd is van al hare zonden, Ef. 5:26,27, en begaafd met allerlei schone geestelijke deugden, alhoewel in zichzelve van nature lelijk en verachtzaam zijnde, Ezech. 16:3,4; zie boven, Hoogl. 1:5, en Hoogl. 1:15,16.
 
29)zo ga uit
Alsof hij zeide: Let op de voorbeelden der heilige patriarchen en anderen mijner uiverkorenen, die in de Heilige Schriftuur met voortreffelijke getuigenissen versierd zijn; Hebr. 11. Volg hun geloof en hunne werken na. Volg die na, die van den beginne aan der wereld mij gekend en gevolgd hebben, aanmerkende de uitkomst hunner wandeling; Hebr. 11:1,2, enz., en Hebr. 12:2, en Hebr. 13:7. Zie ook Jer. 6:16, en 1 Cor. 11:1.
 
30)schapen,
Versta hier door de schapen en de geiten de Christenen die zich tot Gods kerk begeven, Joh. 21:15,16, en 1 Petr. 2:25. Deze wil de Bruidegom dat de Bruid, dat is de kerk, zal aannemen en bezorgen, dat zij met de geestelijke spijs gevoed worden.
 
31)bij de woningen
Dat is breng uwe kudden in de weide en kooi, die de profeten en apostelen gevolgd en aangewezen hebben, en die zij in hunne schriften der gemeente nagelaten hebben. Zie Ps. 77:21, en Ps. 78:70,71,72, en 2 Petr. 1:19, en 2 Petr. 3:2.
 
32)bij de paarden
Er wordt op verscheidene plaatsen der Heilige Schrift gesproken van de schone paarden en de macht der wagens van Egypte, Exod. 14:17; 2 Kron. 9:28; Jes. 31:1; Ezech. 17:15. Bij deze wordt de kerk van Christus vergeleken, zo ten aanzien van hare schoonheid als vanwege haar kracht en vermogen, die zij van Christus ontvangen heeft om hare vijanden te overwinnen; 2 Cor. 10:4. Onder deze ruiterij blinken bij name de profeten en de apostelen; waarom ook Elia genoemd wordt de wagen Israëls en zijne ruiters, 2 Kon. 2:12, gelijk ook Elisa 2 Kon. 13:14; dewijl zij door hunne gebeden meer konden uitrichten dan een grote macht van wagens en ruiters. Zie Openb. 19:14,15.
 
33)de spangen,
Het Hebreeuwse woord, hetwelk hier en Hoogl. 1:11 gevonden wordt, betekent eigenlijk tortelduiven, gelijk Lev. 12, en elders. Doch hier beduidt het enig sieraad der vrouwen, gelijk zijnde de tortelduiven, die aan den hals versierd zijn met een halsbandje. Dus schoon zijn de wangen of kaken der Bruid van Christus, dewijl Hij dezelve met zijn bloed heeft gewassen en versierd met kostelijke parelen van geestelijke gaven, inzonderheid met ootmoedigheid en zachtmoedigheid, die kostelijk zijn voor God; 1 Petr. 3:4.
 
34)in de parelsnoeren.
De Christelijke deugden worden zeer bekwamelijk vergeleken bij parelsnoeren, overmits alle vruchten der wedergeboorte als met een snoer aan elkander geregen zijn; Spreuk. 1:9, en Spreuk. 20:15.
 
35)Wij zullen
Dit wordt gesproken in den naam van de heilige Drieënigheid, want die de geboden van Christus houden, die worden bemind van den Vader en den Zoon; Joh. 14:21,23. En de Heilige Geest zal ook in eeuwigheid bij hen blijven; Joh. 14:16.
 
36)zilveren
Of, doppen, of pukkels, of knoopjes. Versta hierdoor allerlei Christelijke deugden, van welke vele genoemd staan Gal. 5:22,23, en Col. 3:12.
 
37)Terwijl
Of, zolang als, enz. Hier spreekt de Bruid wederom tot hare maagden, prijzende haren Bruidegom bij dezelve.
 
38)de Koning
Bij den Koning wordt Christus de Koning aller koningen verstaan, gelijk boven, Hoogl. 1:4.
 
39)ronde tafel is,
Zie 1 Sam. 16:11. Bij de tafel wordt verstaan de hemelse heerlijkheid, waar Christus door zijn lijden is ingegaan; zie Matth. 8:11, en Matth. 26:29; Luk. 24:26; Openb. 3:20. Hier wil de Bruid zeggen: Terwijl Christus Jezus is in de hemelse glorie, omringd van degenen, die met Hem rondom in zijn rijk aan zijne tafel zitten; zo geeft mijn nardus, enz.
 
40)geeft
Dat is de Heilige Geest, dien Hij mij van den Vader zendt, troost mij in alle benauwdheid. Anderen nemen die woorden in dezen zin, alsof de Bruid zeide: Zo benaarstig ik mij om goede werken te doen, die den koning aangenaam mogen zijn; ik leg de gaven, die ik van hem ontvangen heb, wel aan, ik verberg ze niet, maar laat ze haren reuk geven; dat is, goede en Gode aangename werken voortbrengen, die den koning aangenaam zijn.
 
41)nardus
Nardus is een zeer kostelijk kruid, met welks olie men de prinsen en voortreffelijke personen placht te overstorten, als zij aan tafel zaten. Zie Mark. 14:3,8; Joh. 12:3,7. Hierbij wordt de Heilige Geest vergeleken, vanwege zijn welriekende gaven, welke na Christus' hemelvaart veel overvloediger zijn uitgestort dan daar tevoren; Joh. 7:39.
 
42)Mijn Liefste
Dat is de gedachtenis van Christus' liefde, die Hij met zijn bitter lijden aan mij is bewijzende, is mij als een lieflijk tuiltje of ruikertje van mirre, om mijn hart te verkwikken. Mirre is een zeer goede en lieflijke specerij, drogerij of gom, welke eertijds gebruikt werd om de klederen der prinsen te parfumeren en anderszins. Zie de aantekening Exod. 30:23, en Ps. 45:9. Gemengd zijnde met wijn, maakt zij een zeer lieflijken drank, om het hart te versterken en het bloed te zuiveren, zoals Plinius getuigt. Zij werd ook, nevens andere specerijen, gebruikt om de dode lichamen te balsemen, Joh. 19:39; in één woord, het is een edel kruid, hetwelk waardig is koningen tot een present te schenken; zie Gen. 37:25, en Gen. 43:11; Matth. 2:11. Daarom is het geen wonder dat de liefde van Christus daarbij vergeleken wordt.
 
43)dat
Hiermede wordt beduidt dat de kerk Gods de nagedachtenis van haren Bruidegom steeds wil behouden, inzonderheid gedurende den duisteren nacht der vervolgingen en benauwdheden, zichzelve daarmede vertroostende en versterkende; Ef. 3:17.
 
44)een tros
Cyprus is een zekere plant, die een welriekende vrucht of gom, als een bloeienden druiventak, voortbrengt, zoals Hieronymus getuigt. Enigen menen dat hierbij een natuurlijken tros druiven verstaan wordt, genoemd met den naam Cyprus. Hebreeuws, Cofer, omdat de druiven van Engedi den smaak hadden van Cyprus, welk kruid daaromtrent veel groeide; zie de kruidenboeken. Hoe het zij, er wordt bij verstaan een uitnemende lieflijke vrucht, bij welke de Heere Christus vergeleken wordt, vanwege zijn welriekende verdiensten en heilzame gaven; het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle zonden, 1 Joh. 1:7. Hij is de verzoening voor onze zonden; 1 Joh. 2:2.
 
45)En-gedi.
Van deze stad zie de aantekening 1 Sam. 24:1.
 
46)gij zijt schoon,
De schoonheid, die de kerk Gods heeft, komt uit genade, verworven door het bloed van Jezus Christus en zijne gerechtigheid. Zie onder, Hoogl. 4:1.
 
47)gij zijt schoon;
De verdubbeling der woorden dient om de kerk des te meer tegen de vervolgingen harer vijanden te versterken.
 
48)duivenogen.
Dat is, eenvoudig en kuis. Zie onder, Hoogl. 4:1. Hiermede wordt te kennen gegeven de geestelijke zuiverheid, eenvoudigheid en kuisheid der gemeente van Jezus Christus, wier ogen alleen op Hem zien en in Hem alleen de zaligheid en het eeuwige leven zoeken. Zie Ps. 123:1,2; Matth. 10:16. Doch enigen verstaan hier bij de ogen de leraars en opzieners der kerk en wegwijzers der onwetenden, die de scherpste ogen in de gemeente moeten hebben. Zie ook Num. 10:31; Job 29:15; Ps. 33:8; Hoogl. 4:1.
No Link found
 
49)gij zijt schoon,
Christus is schoon van nature, want Hij is het Lam zonder vlek, Exod. 12. Maar de Bruid is schoon uit genade, door de verdiensten van Christus, Joh. 1:16.
 
50)ja, liefelijk;
Dat is, niet stuurs, noch trots. Hij nodigt ons zeer vriendelijk, zeggende: Komt tot mij, die belast en beladen zijt, Ik zal u verkwikken; Matth. 11:28.
 
51)ook groent
Dat is, er worden dagelijks vele geestelijke kinderen in uwe gemeente geboren, uit het onsterflijke zaad van uw Woord; 1 Petr. 1:23. Hierom wordt de kerk genoemd de moeder aller gelovigen; Gal. 4:26.
 
52)De balken
De kerk prijst hare woning, om anderen daartoe te nodigen en aan te brengen. Zij noemt de verzamelingen der gelovigen huizen, in het getal van velen, omdat er vele gewone kerken zijn. Bij de balken wordt verstaan de leer der profeten en der apostelen; want daardoor wordt de kerk vast samengebonden in Christus, als het fondament; Ef. 2:20. Deze balken zijn van cederen, dat is sterk en onvergankelijk; want Gods Woord blijft in der eeuwigheid; Jes. 40:8; 1 Petr. 1:25. Van de duurzaamheid van het cederhout, zie Richt. 9:15. Christus, sprekende van de vastigheid en duurzaamheid zijner kerk, zegt: De poorten der hel zullen daartegen niet vermogen; Matth. 16:18.
 
53)galerijen
Of, wandelplaatsen, of welfselen, gelijk Gen. 30:38,41.
 
54)cypressen.
Dit hout is zeer lieflijk, daarom wordt met recht Christus bij hetzelve vergeleken. Anders: van Boratin, in het Latijn Bruta genoemd, hetwelk een boom is, den cypresboom gelijk, zeer lieflijk van reuk, Plin.nat.hist.lib. 12:17. Het Hebreeuwse woord, dat hier in den tekst staat, wordt nergens in de Heilige Schrift gevonden dan hier alleen.