1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Gij rechtvaardigen! zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt1) den oprechten.
2Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de luit2), en het tiensnarig instrument.
3Zingt Hem een nieuw3) lied; speelt4) wel met vrolijk geschal.
4Want des HEEREN woord is recht,5) en al Zijn werk getrouw.6)
5Hij heeft gerechtigheid7) en gericht lief; de aarde8) is vol van de goedertierenheid des HEEREN.
6Door het Woord9) des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest10) Zijns monds al hun heir.11)
7Hij vergadert12) de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden13) schatkameren.
8Laat de ganse aarde14) voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken.
9Want Hij spreekt, en het15) is er; Hij gebiedt, en het staat er.
10De HEERE vernietigt den raad der heidenen; Hij breekt de gedachten der volken.
11Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid, de gedachten16) Zijns harten van geslacht tot geslacht.
12Welgelukzalig is het volk, welks18) God de HEERE is; het volk, dat Hij Zich ten erve verkoren heeft.
13De HEERE schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen.
14Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats op alle inwoners der aarde.
15Hij formeert19) hun aller hart; Hij let op al hun werken.
16Een koning wordt niet behouden door een groot heir;20) een held wordt niet gered door grote kracht;
17Het paard feilt21) ter overwinning,22) en bevrijdt niet door zijn grote sterkte.
18Ziet, des HEEREN oog23) is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid hopen.
19Om hun ziel24) van den dood25) te redden, en om hen bij het leven te houden in den honger.
20Onze ziel verbeidt den HEERE: Hij is onze Hulp en ons Schild.
21Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid26) vertrouwen.
22Uw goedertierenheid, HEERE! zij over ons; gelijk als wij op U hopen.