1 | Een lied op Hammaaloth. Ik hef mijn ogen2) op tot U, Die in de hemelen zit. |
2 | Zie, gelijk de ogen der knechten zijn op de hand3) hunner heren; gelijk de ogen der dienstmaagd zijn op de hand harer vrouw; alzo zijn onze ogen op den HEERE, onze God, totdat Hij ons4) genadig zij. |
3 | Zijt ons genadig, o HEERE! zijt ons genadig, want wij zijn der5) verachting veel te zat. |
4 | Onze ziel is veel te zat des spots der weelderigen,6) der verachting der hovaardigen. |