1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13


1Daarom dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen1) rondom ons hebben liggende,2) laat ons afleggen allen last,3) en de zonde,4) die ons lichtelijk omringt,5) en laat ons met lijdzaamheid lopen6) de loopbaan,7) die ons voorgesteld is;
2Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus, Dewelke, voor de vreugde,9) die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht,10) en is gezeten aan de rechter hand des troons van God.
3Want aanmerkt Dezen, Die zodanig12) een tegenspreken13) van de zondaren tegen Zich14) heeft verdragen, opdat gij niet verflauwt en bezwijkt15) in uw zielen.16)
4Gij hebt nog tot den bloede toe niet tegengestaan,17) strijdende tegen de zonde;18)
5En gij hebt vergeten19) de vermaning,20) die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht niet klein de kastijding des Heeren,21) en bezwijkt niet, als gij van Hem bestraft wordt;22)
6Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon, die Hij aanneemt.23)
7Indien gij de kastijding verdraagt,24) zo gedraagt Zich God25) jegens u als zonen;26) (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?)
8Maar indien gij zonder kastijding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen.
9Voorts, wij hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad,28) en wij ontzagen hen; zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten29) onderworpen zijn, en leven?
10Want genen hebben ons wel voor een korten tijd,30) naar dat het hun goed dacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid31) zouden deelachtig worden.
11En alle kastijding als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht32) der gerechtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn.33)
12Daarom richt weder op34) de trage handen, en de slappe knieen;
13En maakt rechte paden voor uw voeten,35) opdat hetgeen kreupel is, niet verdraaid worde,36) maar dat het veelmeer genezen worde.
14Jaagt den vrede na met allen,37) en de heiligmaking, zonder welke niemand38) den Heere zien zal;39)
15Toeziende, dat niet iemand verachtere van de genade Gods;40) dat niet enige wortel der bitterheid,41) opwaarts spruitende, beroerte make 42)en door dezelve velen ontreinigd worden.43)
16Dat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige44), gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf.45)
17Want gij weet, dat hij ook daarna, de zegening willende beerven, verworpen werd;46) want hij vond geen plaats des berouws,47) hoewel hij dezelve met tranen zocht.48)
18Want gij zijt niet gekomen49) tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder,
19En tot het geklank der bazuin, en de stem der woorden;51) welke die ze hoorden, baden, dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden.
20(Want zij konden niet dragen, hetgeen er geboden werd: Indien ook een gedierte den berg aanraakt,53) het zal gestenigd of met een pijl doorschoten worden.
21En Mozes,54) zo vreselijk was het gezicht, zeide: Ik ben gans bevreesd en bevende).
22Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion,55) en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen;56)
23Tot de algemene vergadering en de Gemeente der eerstgeborenen,57) die in de hemelen opgeschreven zijn,58) en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der59) volmaakte rechtvaardigen;60)
24En tot den Middelaar61) des nieuwen testaments, Jezus, en het bloed der besprenging,62) dat betere dingen spreekt dan Abel.63)
25Ziet toe, dat gij Dien, Die spreekt,64) niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden,65) die dengene verwierpen, welke op aarde Goddelijke66) antwoorden gaf, veelmeer zullen wij niet ontvlieden, zo wij ons van Dien afkeren, Die van de hemelen is;67)
26Wiens stem toen68) de aarde bewoog;69) maar nu heeft Hij70) verkondigd,71) zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde,72) maar ook den hemel.
27En dit woord: Nog eenmaal, wijst aan de verandering der bewegelijke dingen,73) als welke gemaakt waren,74) opdat blijven zouden de dingen,75) die niet bewegelijk zijn.76)
28Daarom, alzo wij een onbewegelijk Koninkrijk ontvangen,77) laat ons de genade vast houden, door dewelke wij welbehagelijk Gode mogen dienen,79) met eerbied en godvruchtigheid.80)
29Want onze God is een verterend vuur.81)