1 2 3 4 5 6


1Daarna ben ik, na veertien jaren,1) wederom naar Jeruzalem2) opgegaan met3) Barnabas, ook Titus medegenomen4) hebbende.
2En ik ging op door een openbaring,5) en stelde6) hun het Evangelie7) voor, dat ik predik onder de heidenen; en in het bijzonder8) aan degenen, die in achting waren,9) opdat ik niet enigszins tevergeefs zou10) lopen of11) gelopen hebben.
3Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde,12) werd niet genoodzaakt zich13) te laten besnijden.
4En dat om14) der ingekropen15) valse broederen16) wil, die van bezijden17) ingekomen waren, om te verspieden18) onze vrijheid,19) die wij in Christus Jezus20) hebben, opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid21) brengen.
5Denwelken wij ook niet een uur22) hebben geweken23) met onderwerping,24) opdat de waarheid25) van het Evangelie bij u zou verblijven.
6En van degenen, die26) geacht waren, wat te zijn, hoedanigen zij27) eertijds waren, verschilt mij niet;28) God neemt den29) persoon des mensen niet aan; want die geacht waren, hebben mij niets30) toegebracht.
7Maar daarentegen,31) als zij zagen, dat32) aan mij het Evangelie der voorhuid33) toebetrouwd was,34) gelijk aan Petrus dat der besnijdenis;35)
8(Want36) Die in Petrus37) krachtelijk wrocht tot het apostelschap der besnijdenis, Die wrocht ook krachtelijk in mij38) onder de heidenen);39)
9En als Jakobus, en40) Cefas, en41) Johannes, die42) geacht waren pilaren te zijn,43) de genade, die44) mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas de rechter hand der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen,46) en zij tot47) de besnijdenis48) zouden gaan;
10Alleenlijk, dat wij den armen zouden49) gedenken; hetwelk zelf ik ook benaarstigd50) heb te doen.
11En toen Petrus te Antiochie gekomen51) was, wederstond ik hem in het aangezicht,52) omdat hij te bestraffen was.53)
12Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij zich en scheidde zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis waren.
13En ook de andere Joden54) veinsden met hem;55) alzo dat ook Barnabas mede56) afgetrokken werd door hun veinzing.
14Maar als ik zag, dat zij niet recht wandelden57) naar de waarheid58) van het Evangelie, zeide ik tot Petrus in aller tegenwoordigheid:59) Indien gij, die een Jood zijt, naar heidense wijze60) leeft, en niet naar Joodse wijze, waarom noodzaakt gij de61) heidenen naar de Joodse wijze te leven?
15Wij zijn63) van nature Joden,64) en niet zondaars65) uit de heidenen;
16Doch wetende, dat66) de mens niet67) gerechtvaardigd68) wordt uit de werken der wet,69) maar70) door het geloof71) van Jezus Christus, zo hebben wij ook72) in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet; daarom dat uit73) de werken der wet geen74) vlees zal gerechtvaardigd75) worden.
17Maar indien wij,76) die in Christus zoeken gerechtvaardigd te worden, ook zelven zondaars bevonden77) worden, is dan Christus78) een dienaar der zonde?79) Dat zij verre.80)
18Want indien ik, hetgeen ik afgebroken81) heb, datzelve wederom82) opbouw, zo stel ik mijzelven tot een overtreder.83)
19Want ik ben84) door de wet85) der wet gestorven,86) opdat ik Gode leven zou.87)
20Ik ben met Christus gekruist;88) en ik leef, doch89) niet meer ik,90) maar Christus leeft in91) mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef,92) dat leef ik door het93) geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.94)
21Ik doe de genade Gods niet95) te niet; want96) indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo is dan Christus tevergeefs gestorven.97)