1) | ik zag |
|
Dit hoofdstuk is wat zwaar om te verstaan, en wordt door de uitleggers verschillend verklaard. Enigen menen, dat hetgeen hier verhaald wordt, nog alles moet geschieden, en dat na den ondergang van den antichrist, waarvan in Openb. 18,19 is gesproken; en dat dan de satan eerst zal gebonden worden, de Joden tot Christus bekeerd, en de rechte Kerk van Christus in groot aanzien, goeden vrede en welstand, over alle volken der wereld zal heersen, en dat duizend jaren lang; in het begin van welke duizend jaren al de martelaars zouden opstaan uit de doden, en zich bij deze Kerk voegen, of in den hemel tot Christus opgenomen worden, totdat na de duizend jaren, de satan weder ontbonden zijnde, de overige ongelovige volken, die door God en Magog verstaan worden, hun nieuwen krijg zullen aandoen. Maar dat Christus dan komende ten oordeel, Zijn Kerk ten volle zal verlossen, en den satan met al zijn dienaars in den poel des vuurs in eeuwigheid verwerpen. Dit gevoelen is zeer oud, ook onder vele oudervaders geweest, en wordt door enige leraars ook heden weder vernieuwd, omdat het schijnt, dat de letter van den tekst van Openb. 20 het meebrengt. Doch, wanneer alles wel overwogen wordt, zo kan het met den gedurigen zin van Gods Woord niet bestaan, om deze redenen: I. Omdat in Openb. 19:19,20, is aangewezen, en uit 2 Thess. 2:8 ook bewezen, dat de antichrist en zijn rijk niet geheel zal teniet gedaan worden, dan in de laatste komst van Christus ten oordeel. II. Omdat de bekering der Joden geschied zijnde, volgens de voorzegging van Paulus, Rom. 11 en 2 Cor. 3:16, nochtans nergens zulk een stand der Kerk wordt beloofd, die zonder kruis, strijd en vervolging door de gehele wereld zou zijn, gelijk hiervoor Openb. 19:11, bewezen is. Want het blijkt altijd waar, hetgeen Paulus zegt, 2 Tim. 3:12; Allen die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden, en inzonderheid omtrent het einde van de wereld, waarvan Christus zegt, Luk. 18:8: Doch de Zoon des mensen als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op aarde? en hetgeen Paulus zegt, 2 Tim. 3:1: In de laatste dagen zullen zware tijden ontstaan. III. Omdat het strijdt tegen het artikel van de opstanding uit de doden, dat zo vele millioenen van martelaars, als er in de wereld zijn geweest, in het begin van deze duizend jaren alleen zouden opstaan, en in deze wereld zouden blijven leven, gelijk sommigen menen, of tot Christus in den hemel met hun lichamen alleen zouden opgenomen worden, gelijk anderen van hen gevoelen; daar de Schriftuur alom getuigt, dat al de doden te gelijk, en eerst ten laatsten dage, zullen opstaan. Zie hiervan Joh. 5:28, en Joh. 6:44, en Joh. 11:24. Zie ook 1 Cor. 15:52; 1 Thess. 4:16, en hierna in Openb. 20:12,13. Om deze en dergelijke redenen, zo moet Openb. 20 op een andere wijze verstaan worden, gelijk in de verklaring zal aangewezen worden.
|
|
2) | een engel afkomen |
|
Hierdoor wordt de engel Michaël, dat is, Christus zelf verstaan, gelijk in het begin van dezen strijd tegen den draak [die daar op de aarde wordt geworpen, en hier nu in den afgrond wordt gebonden] op Openb. 12:7, ook is aangetekend. Zie daar de nadere verklaring.
|
|
3) | den sleutel des |
|
Dat is, de macht om den afgrond te openen en te sluiten, die Christus ook bijzonder wordt toegeschreven, Openb. 1:18, als een opperste Heere van deze sleutel; welken Openb. 9:1 de antichrist ook wel zich toeëigent, maar door Gods rechtvaardig oordeel, die een kracht der dwaling heeft gezonden over de ongehoorzame mensen; 2 Thess. 2:10,11. 4 een grote keten in Hierdoor wordt de kracht van den dood van Christus verstaan, waardoor de satan al zijn macht is benomen, Col. 2:15: Hebr. 2:14, mitsgaders de kracht van Christus' Geest en Woord, waardoor den satan als handen en voeten worden gebonden, dat hij de uitverkorenen niet kan beschadigen. Zie Luk. 11:22; Ef. 1:21,22, en ook zelfs niet de andere mensen, verder dan hem de keten van Gods voorzienigheid en oordelen over de mensen toelaat, gelijk het voorbeeld van Achab, 1 Kon. 11, en andere plaatsen getuigen.
|
|
4) | den draak, den |
|
Van dezen naam en andere volgende titels van den satan, zie Openb. 12:3,9; en van enigen wordt Openb. 20 met Openb. 12 niet ongeschikt gevoegd en vergeleken. Want alzo aldaar de strijd van den draak tegen Christus en Zijn Kerk is beschreven, en tussenbeide in enige hoofdstukken de gehele geschiedenis van den antichrist en zijn ondergang is verhaald, zo komt de Heilige Geest nu weder in dit twintigste hoofdstuk, en verhaalt in het kort de gehele uitkomst van den strijd van den draak zelf tegen Christus en Zijn Kerk, ook gedurende den tijd van den antichrist, totdat hij in denzelfden poel des vuurs voor altijd met den antichrist is geworpen.
|
|
5) | verzegelde dien |
|
Namelijk de deur des afgronds, tot verzekering dat hij al dien tijd daar zou moeten blijven. Zie dergelijke handelwijze Dan. 6:18; Matth. 27:66, in het exempel van dne kuil van Daniël en Christus' graf.
|
|
6) | de volken niet meer |
|
Namelijk gelijk hij tevoren meest door de gehele wereld had gedaan, toen hij de heidenen tot zijn dienst had verleid, 1 Cor. 10:20. Anderszins duurt de macht van den satan altijd over de kinderen der ongehoorzaamheid; 2 Cor. 4:4.
|
|
7) | totdat de duizend |
|
Enigen nemen deze duizend jaren voor den gehelen tijd van de eerste komst van Christus tot zijn tweede, gelijk dit woord duizend een zeker getal voor een onzeker soms betekent in de Schrift. Zie Ps. 91:7, en Ps. 105:8; Dan. 7:10. Doch waar Openb. 20:7,8 de satan nog na deze duizend jaren wordt los gelaten, zo kan dit niet wel bestaan; gelijk ook niet het gevoelen van enige anderen, die duizend jaren willen eindigen voor de komst van den antichrist; daar in Openb. 20:4 ook binnen deze duizend jaren melding wordt gemaakt van enigen, die het beest en zijn beeld niet hebben aangebeden, zo moet dan voor het einde van de duizend jaren ook de antichrist geweest zijn. Hierom beginnen anderen de binding van den satan, dat hij de volken niet meer verleidt, van den tijd dat Christus, door de prediking van het heilige Evangelie en kracht Zijns Geestes, door Zijne apostelen, de heidense volken in de wereld alom tot bekering heeft gebracht; hetwelk omtrent den tijd van de verwoesting van Jeruzalem en uitroeiïng der Joden, dat is omtrent het jaar zeventig, meest is volbracht; en eindigen die met Paus Gregorius VII, die een sterk werktuig des duivels is geweest, om het antichristendom op het hoogste te brengen, en alle volken Hem te doen aanbidden, welke omtrent het jaar een duizend en zeventig heeft gezeten. Hoewel enigen om de vervolgingen, die de satan nog meer dan twee honderd en vijftig jaren na de verwoesting van Jeruzalem tegen de christenen heeft verwekt, deze duizend jaren wat later beginnen, namelijk van de tijden van Constantijn, en vervolgens tot omtrent het jaar 1300, toen niet alleen de antichrist den staat der christenen meer en meer heeft doen vervallen, wanneer Bonifasius VIII over dit rijk heeft geregeerd, maar ook de Turken en Tartaren door den satan meest zijn gaande gemaakt, om de christenvolken in Oost en West ten onder te brengen, en vele koninkrijken en christenkerken hebben uitgeroeid, niet alleen in Azië, maar ook in Afrika en Europa, gelijk hun tegenwoordige gestalte uitwijst.
|
|
8) | daarna moet hij |
|
Namelijk niet ten opzichte van Christus' macht alsof die Hem niet altijd kon gebonden houden, maar ten opzichte van Gods voorzienigheid, die Hem tot straf van de ondankbare wereld, daarna weder zou loslaten en meerdere vrijheid geven.
|
|
9) | een kleinen tijd |
|
Dit kan verstaan worden, òf ten opzichte van de voorgaande duizend jaren en tijden der wereld, òf van den toekomenden staat der Kerk van Christus in den hemel; waarvan in Openb. 21 zal geprofeteerd worden, dewijl ook zelfs de gehele tijd van Christus' eerste komst tot zijn laatste, de laatste dag en laatste ure in de Schrift wordt genoemd.
|
|
10) | En ik zag tronen, |
|
Sommigen nemen dit zitten op tronen, en geven van oordeel, voor de wederoprichting van Christus' rijk, zelfs ten tijde van den antichrist, waarvan terstond wordt gesproken; in welken tijd ook enigen treffelijke mannen zijn opgestaan, die de leer van den antichrist hebben veroordeeld, en zich tegen zijn rijk en leer hebben gesteld; waarvan Openb. 11 en Openb. 14 ook is geprofeteerd. Doch anderen nemen dit hier wel zo geschikt van dezelfde personen, waarvan hier terstond wordt gesproken, namelijk die onthoofd zijn om het getuigenis van Christus, en die het beest niet hebben aangebeden; die na hun dood hier in tronen worden gezet en oordeel ontvangen, omdat zij met Christus in den hemel, naar hun zielen, hebben gezegevierd; niettegenstaande de aardse mensen en aanbidders van het beest hen voor ketters en verdoemde mensen hadden veroordeeld. Zie dergelijke beloften hiervoor Openb. 3:21, en Matth. 19:28.
|
|
11) | onthoofd waren |
|
Grieks met de bijl gedood.
|
|
12) | de duizend jaren. |
|
Namelijk en altijd daarna. Want die in den hemel met Christus zetelt, wordt nimmermeer uitgeworpen. Zie hiervoor, Openb. 3:12.
|
|
13) | die deel heeft in |
|
Dat is, die der eerste opstanding deelachtig is; gelijk deze wijze van spreken ook genomen wordt Joh. 13:8; Hand. 8:21.
|
|
14) | de tweede dood |
|
Deze tweede dood is de eeuwige dood, gelijk Openb. 20:14 uitdrukkelijk wordt verklaard; en hieruit blijkt ook, dat deze opstanding geen lichamelijke opstanding is, maar een geestelijke; aangezien velen naar het lichaam ook zullen opstaan ten verderve. Zie Dan. 12:2; Joh. 5:29.
|
|
15) | priesters van God |
|
Zie hiervan, gelijk ook van het volgende woord koningen, de verklaring Openb. 1:6, en Openb. 5:10.
|
|
16) | geeindigd zijn, |
|
Zie de aantekeningen hiervoren Openb. 20:3.
|
|
17) | gevangenis ontbonden |
|
Grieks bewaring.
|
|
18) | uitgaan |
|
Namelijk uit den afgrond, waarin hij tevoren gebonden was, om zich te voegen bij den antichrist, wien hij tevoren zijne macht had overgegeven en een tijdlang de gemeente van Christus alleen had verdrukt.
|
|
19) | om de volken |
|
Dit verstaan velen van de geestelijke verleiding, waardoor gehele volken meer en meer tot nieuwe afgoderij en heidens bijgeloof, hoewel onder enen anderen titel, zijn gebracht. Zie ook Openb. 9:20, enz.
|
|
20) | die in de vier |
|
Dat is, in de gehele wereld of in alle landen der wereld. Want van deze verleiding zijn weinig of geen gehele volken in Oosten of Westen, ten tijde van de wederloslating van den satan, en enigen tijd daarna, geheel vrij geweest.
|
|
21) | Gog en den Magog, |
|
Sommigen verstaan bij deze twee volken dezelfde volken, die in het voorgaande lid zijn geoemd. Doch het schijnt niet, dat al de volken op de vier hoeken der aarde hier Gog en Magog genoemd kunnen worden, maar dat het alleen een deel van die volken der aarde zijn, die behalve dat zij door den draak in zaken van den godsdienst zijn verleid tot hun verderf, ook door hem verleid en opgemaakt zijn tot een krijg, die in den tekst wordt verhaald. Welke nu deze Gog en Magog zijn, is verscheiden gevoelen. Doch met de zaak zelf en met de plaats Ezech. 38 en Ezech. 39, waarop deze profetie ziet, komt best overeen het gevoelen dergenen die zeggen, dat gelijk God bij Ezechiël het volk Israëls dat Hij beloofd had uit Babylonië te verlossen, voorzegt wat zwarigheden hun daarna in het heilige land, door de omliggende heidenen van Azië, Syrië en Egypte, die bij Ezechiël Gog en Magog worden genoemd, zouden overkomen, eer Christus in het vlees zou geopenbaard worden, waaruit God hen wonderbaar zou verlossen, gelijk in het eerste en tweede boek der Maccabeën is te lezen; dat zo ook na het einde van de duizend jaren, en loslating van den satan, voor de tweede komst van Christus, de Turken, Tartaren en Saracenen, die in de gewesten van Gog en Magog meest hun woonplaatsen hebben, met het overblijfsel van het antichristische rijk en christendom zouden bestrijden, en met zware oorlogen drukken, waaruit God hun wonderbaar zou verlossen, en die eindelijk ook door Christus' tweede komst zouden gedempt en nedergeslagen worden.
|
|
22) | welker getal is |
|
Zie hiervan breder Openb. 9:16, en vervolgens.
|
|
23) | de legerplaats der |
|
Zo wordt het christendom genoemd, omdat God zijn heiligen en getekenden daarin altijd heeft gehad, en tot het einde der wereld zal hebben, al is er grote verdorvenheid in den godsdienst en zeden van velen geweest; gelijk het volk Israëls Gods volk doorgaans wordt genoemd, en de stad Jeruzalem de heilige stad, ook als zij in dezen zeer waren verdorven. Zie Jes. 1:3,21; Matth. 4:5; Luk. 19:46.
|
|
24) | en er kwam vuur neder |
|
Dit kan enigszins verstaan worden van veel buitengewone hulp, die God den christenen tegen de Turken en Tartaren heeft verleend, en gelijk te hopen is, nog verlenen zal, gelijk dergelijke wijze van spreken van Gog en Magog gebruikt wordt; Ezech. 38:22. Doch het kan ook verstaan worden van het laatste geweld dezer en dergelijke natiën, dat zij nevens den antichrist nog doen zullen, om de christenheid geheel uit te roeien, voor den laatsten dag, als Christus in Zijn laatste komst hen onverwacht op den hals zal komen, gelijk van het antichristische heirleger hiervoor Openb. 19:20 geprofeteerd is. En dit wordt ook uit de volgende verzen bevestigd.
|
|
25) | in den poel des |
|
Dat is, in de hel, om daar eeuwig te blijven. Zie ook Openb. 19:20; Matth. 25:41; 1 Cor. 15:24.
|
|
26) | En ik zag een groten |
|
Gelijk de vorige gezichten met den uitersten dag zijn geëindigd, zo eindigt ook dit gezicht daarin. Die hier gezien wordt is Christus, een rechter der levenden en der doden, die in de wolken Zijn rechterstoel zal oprichten, gelijk Hij zelf betuigt Matth. 25:31. Zie ook Hand. 17:31.
|
|
27) | aangezicht de |
|
Dat is, majesteit en heerlijkheid.
|
|
28) | wegvloden, en geen |
|
Zie dergelijke wijze van spreken Openb. 6:14, en Openb. 16:20; waardoor de ondergang en verandering van hemel en aarde, die nu zijn, te kennen wordt gegeven; waarvan zie nadere en verscheidene verklaringen in de aantekeningen 2 Petr. 3:10.
|
|
29) | klein en groot, |
|
Dat is, van alle soorten en staten; hoewel sommigen dit ook van ouderdom en voorkomen verstaan. Doch hetgeen hier onvolmaakt is, zal dan volmaakt worden; 1 Cor. 13:10.
|
|
30) | staande voor God; |
|
Dat is, staande voor den troon of rechterstoel van Christus, 2 Cor. 5:10; waaruit blijkt dat Christus ook de waarachtige God is.
|
|
31) | de boeken werden |
|
Namelijk der alwetendheid en voorzienigheid Gods, waarin ongetekend staat al het doen en laten der mensen. Zie degelijke Dan. 7:10; Mal. 3:16; en is een gelijkenis, genomen van het gericht der mensen, en handelingen onder grote prinsen, waar notitie of kennis wordt gehouden van alles. Zie Esth. 6:1. Anderen verstaan het van de boeken des gewetens van een ieder; hetwelk ook waar is, daar die zichzelf ook zal beschuldigen of ontschuldigen in dien dag. Zie Rom. 2:15,16.
|
|
32) | des levens is: |
|
Dat is, der genadige verkiezing vna God tot het eeuwige leven. Zie daarvan ook hiervoor Openb. 3:5, en Openb. 13:8, en Openb. 17:8.
|
|
33) | naar hun werken. |
|
Namelijk die zij in dit leven zullen gedaan hebben, hetzij goed of kwaad; gelijk Paulus daarbij voegt 2 Cor. 5:10; zie daar de verklaring.
|
|
34) | de dood en |
|
Door het woord hel, wordt door velen verstaan het graf, en door het woord dood, alle andere plaatsen, waar de dode lichamen verstrooid zouden mogen zijn; gelijk het vuur, de lucht, de vogelen en wreed gedierte vele lichamen hebben verslonden, die allen door Gods macht tevoorschijn gebracht zullen worden, waar zij ook zouden mogen zijn. Want, die alles uit niet heeft geschapen, zal ook gemakkelijk uit al de elementen der wereld de lichamen bijeen kunnen vergaderen, die ooit in de wereld zijn geweest.
|
|
35) | de hel gaven de |
|
Of het graf.
|
|
36) | de dood en de hel |
|
Dit wordt òf van den duivel verstaan, die de macht des doods had, Hebr. 2:14, òf onder een oneigenlijke wijze van spreken, voor al hetgeen dat enigszins bedroefd, of pijnlijk is; hetwelk uit de gehele wereld zal geweerd, en na dien tijd nergens dan in den eeuwigen poel des vuurs zal worden gevonden.
|
|
37) | de tweede dood. |
|
Dat is, de eeuwige dood, zo genaamd, omdat Hij op den dood der zonde, wanneer de mensen zich daarvan niet bekeren, noodwendig volgt.
|
|
38) | niet gevonden werd |
|
Zie hiervoor Openb. 20:12.
|
|