1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12


1In het eerste jaar van Belsazar,1) den koning van Babel, zag Daniel een droom,2) en gezichten zijns hoofds, op zijn leger; toen schreef hij dien droom,3) en hij zeide4) de hoofdsom5) der zaken.6)
2Daniel antwoordde en zeide: Ik zag in mijn gezicht bij nacht, en ziet, de vier winden des hemels braken voort7) op de grote zee.8)
3En er klommen vier grote dieren op9) uit de zee,10) het ene van het andere11) verscheiden.12)
4Het eerste was als een leeuw,13) en het had arendsvleugelen;14) ik zag toe, totdat zijn vleugelen uitgeplukt waren,15) en het werd van de aarde opgeheven,16) en op de voeten gesteld,17) als een mens,18) en aan hetzelve19) werd eens mensen hart20) gegeven.21)
5Daarna, ziet, het andere dier,22) het tweede, was gelijk een beer,23) en stelde zich aan de ene zijde,24) en het had drie ribben in zijn muil tussen zijn tanden;25) en men zeide aldus tot hetzelve:26) Sta op, eet veel vlees.27)
6Daarna zag ik,28) en ziet, er was een ander dier,29) gelijk een luipaard,30) en het had vier vleugels eens vogels op zijn rug;31) ook had hetzelve dier vier hoofden,32) en aan hetzelve werd de heerschappij gegeven.33)
7Daarna zag ik in de nachtgezichten, en ziet, het vierde dier34) was schrikkelijk en gruwelijk,35) en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden,36) het at, en verbrijzelde, en vertrad37) het overige met zijn voeten; en het was verscheiden van al de dieren, 38)die voor hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen.39)
8Ik nam acht op de hoornen, en ziet, een andere kleine hoorn kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en ziet, in dienzelven hoorn waren ogen als mensenogen, en een mond, grote dingen sprekende.
9Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden,40) en de Oude van dagen Zich zette,41) Wiens kleed wit was als de sneeuw,42) en het haar Zijns hoofds als zuivere wol;43) Zijn troon44) was vuurvonken,45) deszelfs raderen een brandend vuur.
10Een vurige rivier vloeide,46) en ging van voor Hem uit,47) duizendmaal duizenden dienden Hem,48) en tien duizendmaal tien duizenden stonden voor Hem;50)49) het gericht zette zich,51) en de boeken werden geopend.52)
11Toen zag ik toe53) vanwege de stem der grote woorden,54) welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het dier gedood,55) en zijn lichaam verdaan werd,56) en overgegeven om van het vuur verbrand te worden.57)
12Aangaande ook de overige dieren,58) men nam hun heerschappij weg,59) want verlenging van het leven60) was hun gegeven61) tot tijd en stonde toe.62)
13Verder zag ik in de nachtgezichten,63) en ziet, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen zoon,65) en Hij kwam tot den Oude van dagen,66) en zij deden Hem voor Denzelven naderen.67)
14En Hem werd gegeven heerschappij,68) en eer, en het Koninkrijk,69) dat Hem alle volken, natien en tongen eren zouden;70) Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal,71) en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden.72)
15Mij, Daniel73) werd mijn geest doorstoken74) in het midden van het lichaam,75) en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij.
16Ik naderde tot een dergenen,76) die daar stonden, en verzocht van hem de zekerheid over dit alles;77) en hij zeide ze mij, en gaf mij de uitlegging78) dezer zaken te kennen.79)
17Deze grote dieren, die vier zijn80), zijn vier koningen,81) die uit de aarde82) opstaan zullen.83)
18Maar de heiligen der hoge plaatsen84) zullen dat Koninkrijk ontvangen,85) en zij zullen het Rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden.
19Toen wenste ik86) naar de waarheid van het vierde dier, hetwelk verscheiden was van al de andere,87) zeer gruwelijk, welks tanden van ijzer waren, en zijn klauwen van koper; het at, het verbrijzelde, en vertrad het overige met zijn voeten.
20En aangaande de tien hoornen88) die op zijn hoofd waren, en den anderen, die opkwam, en voor denwelken drie afgevallen waren, namelijk dien hoorn, die ogen had, en een mond, die grote dingen sprak, en wiens aanzien89) groter was,90) dan van zijn metgezellen.91)
21Ik had gezien,92) dat diezelve hoorn krijg voerde93) tegen de heiligen,94) en dat hij die overmocht,95)
22Totdat de Oude van dagen96) kwam,97) en het gericht gegeven werd98) aan de heiligen der hoge plaatsen,99) en dat de bestemde tijd kwam, dat de heiligen het Rijk bezaten.100)
23Hij zeide aldus:101) Het vierde dier zal het vierde rijk op aarde zijn,102) dat verscheiden zal zijn van al die rijken,103) en het zal de ganse aarde opeten,104) en het zal dezelve vertreden,105) en het zal ze verbrijzelen.
24Belangende nu de tien hoornen: uit dat koninkrijk106) zullen tien koningen opstaan, en een ander107) zal na hen opstaan;108) en dat zal verscheiden zijn van de vorigen, en het zal drie koningen vernederen.110)
25En het zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en het zal de heiligen der hoge plaatsen112) verstoren,113) en het zal menen114) de tijden115) en de wet te veranderen,116) en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden117) tot een tijd, en tijden,118) en een gedeelte eens tijds.119)
26Daarna zal het gericht zitten,120) en men zal zijn heerschappij wegnemen,121) hem verdelgende en verdoende,122) tot het einde toe.123)
27Maar het rijk, en de heerschappij,124) en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel,125) zal gegeven worden126) den volke der heiligen der hoge plaatsen, welks Rijk een eeuwig Rijk zijn zal;128) en alle heerschappijen129) zullen Hem eren en gehoorzamen.130)
28Tot hiertoe is het einde dezer rede.131) Wat mij Daniel aangaat, mijn gedachten verschrikken mij zeer,132) en mijn glans veranderde aan mij;133) doch ik bewaarde dat woord134) in mijn hart.135)