1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13


1Daarom dewijl wij deze bediening1) hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, zo vertragen wij niet;2)
2Maar wij hebben verworpen3) de bedekselen der4) schande, niet wandelende in arglistigheid, noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelven aangenaam makende5) bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods.
3Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan;
4In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is.10)
5Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, dat wij uw dienaars zijn om Jezus' wil.
6Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten12) geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van14) Jezus Christus.
7Maar wij hebben dezen schat in15) aarden vaten, opdat16) de uitnemendheid der kracht17) zij van God, en niet uit ons;
8Als die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd;19) twijfelmoedig, doch niet mismoedig;
9Vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven;
10Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus21) in ons lichaam zou geopenbaard worden.
11Want wij, die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus' wil; opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden.
12Zo dan, de dood werkt22) wel in ons, maar het leven in23) ulieden.
13Dewijl wij nu denzelfden Geest24) des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb geloofd,25) daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook;26)
14Wetende, dat Hij, Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken, en met ulieden daar27) zal stellen.
15Want al deze dingen zijn28) om uwentwil, opdat de vermenigvuldigde29) genade, door de dankzegging van velen, overvloedig worde ter heerlijkheid Gods.
16Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens30) verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd31) van dag tot dag.
17Want onze lichte verdrukking,32) die zeer haast33) voorbij gaat, werkt ons een gans34) zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid;
18Dewijl wij niet aanmerken de dingen35), die men ziet, maar de dingen36), die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig.