1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28


1En door Amfipolis en1) Apollonia2) hun weg genomen hebbende, kwamen zij te Thessalonica,3) alwaar een synagoge der Joden was.
2En Paulus, gelijk hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften,4)
3Dezelve openende, en5) voor ogen stellende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus is de Christus,6) Dien ik, zeide hij, ulieden verkondige.
4En sommigen uit hen geloofden, en7) werden Paulus en Silas toegevoegd, en8) van de godsdienstige Grieken9) een grote menigte, en van de voornaamste vrouwen niet weinige.10)
5Maar de Joden, die ongehoorzaam11) waren, dit benijdende,12) namen tot zich enige boze mannen uit de marktboeven,13) en maakten, dat14) het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason15) aanvallende,16) zochten zij hen tot het volk17) te brengen.
6En als zij hen niet vonden, trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad, roepende: Dezen, die de wereld in roer hebben18) gesteld, zijn ook hier gekomen;
7Welke Jason in zijn huis genomen heeft; en alle dezen doen tegen de geboden des19) keizers, zeggende, dat er een andere Koning20) is, namelijk Jezus.
8En zij beroerden de schare, en de oversten der stad, die dit hoorden.
9Doch als zij van Jason en de anderen vergenoeging21) ontvangen hadden, lieten zij hen gaan.
10En de broeders zonden terstond des nachts Paulus en Silas weg naar Berea;22) welke, daar gekomen23) zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden;
11En dezen waren edeler, dan24) die te Thessalonica waren, als die het woord25) ontvingen met alle toegenegenheid,26) onderzoekende27) dagelijks de Schriften,28) of deze dingen alzo waren.
12Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse eerlijke vrouwen en van de mannen niet weinige.
13Maar als de Joden van Thessalonica verstonden, dat het Woord Gods ook te Berea van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen.29)
14Doch de broeders zonden toen van stonde aan Paulus weg, dat hij ging als naar de zee;30) maar Silas en Timotheus bleven aldaar.
15En die Paulus geleidden,31) brachten hem tot Athene toe; en als zij bevel gekregen hadden aan Silas en Timotheus, dat zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken zij.
16En terwijl Paulus hen te Athene verwachtte, werd zijn geest in hem32) ontstoken,33) ziende, dat de stad zo zeer afgodisch34) was.
17Hij handelde dan35) in de synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig36) waren, en op de markt alle dagen met degenen, die hem voorkwamen.37)
18En sommigen van de Epikureische38) en Stoische39) wijsgeren streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze klapper zeggen?40) Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde.41)
19En zij namen hem, en brachten hem op de plaats, genaamd Areopagus,42) zeggende: Kunnen wij niet weten, welke deze nieuwe leer zij, daar gij van spreekt?
20Want gij brengt enige vreemde dingen voor onze oren; wij willen dan weten, wat toch dit zijn wil.
21(Die van Athene nu allen, en de vreemdelingen,43) die zich daar onthielden, besteedden hun tijd tot niets anders dan om wat nieuws te44) zeggen en te horen.)
22En Paulus, staande in het midden van de plaats, genaamd Areopagus, zeide: Gij mannen van Athene! ik bemerke, dat45) gij alleszins gelijk als godsdienstiger46) zijt.
23Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen,47) heb ik ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift48) stond: DEN ONBEKENDEN GOD.49) Dezen dan, Dien gij niet kennende50) dient, verkondig ik ulieden.
24De God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is; Deze, zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt;
25En wordt ook van mensenhanden niet gediend, als iets behoevende,51) alzo Hij Zelf allen het leven en den adem, en alle dingen geeft;
26En heeft uit een bloede52) het ganse geslacht der53) mensen gemaakt, om op den gehelen54) aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning.
27Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers55) tasten en vinden56) mochten; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons.
28Want in Hem leven57) wij, en bewegen ons, en zijn wij;58) gelijk ook enigen van uw59) poeten gezegd hebben: Want wij zijn ook Zijn geslacht.60)
29Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid61) goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst62) en bedenking gesneden zijn.
30God dan, de tijden der onwetendheid63) overzien hebbende,64) verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren.
31Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem65) rechtvaardiglijk66) zal oordelen, door een Man,67) Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering68) daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft.
32Als zij nu van de opstanding der doden hoorden, spotten sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen.
33En alzo is Paulus uit het midden van hen uitgegaan.
34Doch sommige mannen hingen hem aan, en geloofden; onder welke was ook Dionysius, de Areopagiet,69) en een vrouw, met name Damaris, en anderen met dezelve.