1) | Amfipolis en |
|
Ene stad van Macedonië, niet ver van Filippi, alzo genaamd omdat zij van beide zijden met de zee omringd was.
|
|
2) | Apollonia |
|
Ene stad mede in Macedonië, bij Thessalonika.
|
|
3) | Thessalonica, |
|
Een van de voornaamste steden van Macedonië, aan een langen inham van de Egeïsche zee gelegen, alzo genaamd omdat de koning Filippus aldaar de Thessaliërs had overwonnen.
|
|
4) | uit de Schriften, |
|
Grieks van de Schriften.
|
|
5) | openende, en |
|
Dat is, met klare getuigenissen uit dezelve zekerlijk bewijzende. Zie Ps. 119:130; Luk. 24:32.
|
|
6) | de Christus, |
|
De ware beloofde Messias; Joh. 1:42.
|
|
7) | geloofden, en |
|
Grieks lieten zich gezeggen, of overreden.
|
|
8) | toegevoegd, en |
|
Grieks toegeloot; Hand. 13:48.
|
|
9) | godsdienstige Grieken |
|
Dat is, Jodengenoten, gelijk uitgedrukt wordt Hand. 13:43; of, anderen die den Joodsen godsdienst waren toegedaan.
|
|
10) | niet weinige. |
|
Dat is, zeer vele.
|
|
11) | die ongehoorzaam |
|
Grieks die zich niet wilden laten gezeggen, of overreden; dat is, die ongelovig bleven; Joh. 3:36.
|
|
12) | dit benijdende, |
|
Of, hierover ijverende; namelijk met een verkeerden ijver.
|
|
13) | de marktboeven, |
|
Dat is, enige onnutte lieden, die gemeenlijk aan de markt ledig staan.
|
|
14) | maakten, dat |
|
Of, maakten een oploop des volks.
|
|
15) | Jason |
|
Sommigen menen dat deze Jason dezelfde is, waarvan men leest Rom. 16:21.
|
|
16) | aanvallende, |
|
Of, aan, of tegen het huis staande.
|
|
17) | tot het volk |
|
Namelijk om hen te stenigen.
|
|
18) | in roer hebben |
|
Of, in oproer gebracht, of gemaakt dat door de ganse wereld de een tegen den ander opstaat.
|
|
19) | geboden des |
|
Of, ordinantiën.
|
|
20) | een andere Koning |
|
Namelijk dan de keizer van Rome.
|
|
21) | vergenoeging |
|
Grieks genoeg; dat is genoegzame verontschuldiging, of borg dat zij hen, geroepen zijnde, terecht zouden stellen.
|
|
22) | weg naar Berea; |
|
Namelijk om het gevaar te ontvlieden; Matth. 10:23.
|
|
23) | daar gekomen |
|
Namelijk te Berea.
|
|
24) | edeler, dan |
|
Namelijk van gemoed. Want dat is een recht edel gemoed, dat Zijn geloof niet op het zeggen van mensen, maar alleen op Gods Woord bouwt; Ef. 2:20. Vanwaar deze edelheid voortkomt, zie Matth. 13:23.
|
|
25) | het woord |
|
Namelijk Gods, het Evangelie dat hun gepredikt werd.
|
|
26) | toegenegenheid, |
|
Of, bereidheid des harten.
|
|
27) | onderzoekende |
|
Grieks met oordeel overleggende; of het een tegen het ander vergelijkende; namelijk de predikatie des apostels met de Heilige Schrift.
|
|
28) | de Schriften, |
|
Namelijk der profeten.
|
|
29) | bewogen de scharen. |
|
Dat is, maakten hen gaande tegen de apostelen.
|
|
30) | als naar de zee; |
|
Dat is, alsof hij vandaar te scheep wilde wegvaren.
|
|
31) | geleidden, |
|
Dat is, aangenomen hadden Paulus in een verzekerde plaats te stellen.
|
|
32) | geest in hem |
|
Dat is, zijn gemoed.
|
|
33) | ontstoken, |
|
Namelijk met gramschap of ijver tegen de grote afgoderij aldaar gepleegd.
|
|
34) | zo zeer afgodisch |
|
Of, zo vol afgoden, of afgoderij was. Dit getuigen ook van deze stad de heidense schrijvers zelf.
|
|
35) | handelde dan |
|
Dat is, twistte. Zie Hand. 17:2.
|
|
36) | godsdienstig |
|
Dat is, Jodengenoten. Zie Hand. 17:4.
|
|
37) | die hem voorkwamen. |
|
Dat is, die Hem omtmoetten, of die hij hier en daar aantrof, en begeerden hem te horen spreken.
|
|
38) | Epikureïsche |
|
Alzo van enen Epicurus, een discipel van Xenocrates, die de hoogste gelukzaligheid stelden in den wellust, en de voorzienigheid Gods ontkenden.
|
|
39) | Stoïsche |
|
Alzo genaamd, omdat Zeno hun eerste meester in een stoa, dat is galerij, leerde, die de voorzienigheid Gods bonden aan de middelen; en leerden, dat een wijs man generlei beweging des gemoeds moest onderworpen zijn.
|
|
40) | klapper zeggen? |
|
Of, beuzelaar. Het Griekse woord spermologos schijnt genomen van de gelijkenis, òf van zekere vogels, die het zaad van het land lezen en veel gerucht maken; òf van verachte mensen, die te Athene op de markt het zaad, dat uit de zakken viel, oplazen.
|
|
41) | verkondigde. |
|
Grieks Evangeliseerde.
|
|
42) | Areopagus, |
|
Dit was een raadhuis binnen Athene, op ene hoogte van de stad gelegen, alzo genaamd naar zijn afgod Ares; dat is, Mars, alwaar het opperste hof van justitie was, en niet dan zeer zware en gewichtige zaken geoordeeld werden.
|
|
43) | de vreemdelingen, |
|
Grieks inwoners; dat is, die elders geboren zijnde, daar waren komen wonen.
|
|
44) | wat nieuws te |
|
Dit getuigen ook van de Atheners de heidense schrijvers Theofrastus de Charact. Demosthenes 3, olynth, en Plutarchus de Garr.
|
|
45) | bemerke, dat |
|
Of, zie.
|
|
46) | godsdienstiger |
|
Of, bijgeloviger, dan anderen, of godsdienstiger, namelijk van alle heidenen.
|
|
47) | heiligdommen, |
|
Grieks sebosmata; waardoor verstaan worden alle dingen waaraan, of waardoor enige godsdienst gepleegd wordt, als daar Zijn tempels, altaren, beelden en dergelijke.
|
|
48) | een opschrift |
|
Grieks in welken opgeschreven was. Van dit opschrift maken ook gewag enige heidense schrijvers, Pausanias, Laertius, en andere.
|
|
49) | ONBEKENDEN GOD. |
|
Namelijk is dit altaar ter ere opgericht. Die van Athene waren zozeer genegen om allerlei goden te dienen, dat zij niet alleen al de goden, die de andere heidenen hadden, dienden, maar vrezende, dat er nog ergens een onbekende God zou mogen zijn, dien zij niet dienden, zo hebben zij dien ook een altaar willen oprichten.
|
|
50) | niet kennende |
|
Of, onwetenden.
|
|
51) | iets behoevende, |
|
Of, van iemand.
|
|
52) | een bloede |
|
Namelijk van Adam en Eva.
|
|
53) | geslacht der |
|
Grieks volk.
|
|
54) | op den gehelen |
|
Grieks op het gehele aangezicht der aarde. En wordt hier van den apostel in de volgende woorden zeer klaarlijk aangewezen, dat God door Zijne voorzienigheid alle mensen en volken op de aarde hun tijd en plaats heeft verordineerd, hoelang en waar zij op de aarde zullen wonen. Zodat deze aangaande niets bij geval, maar naar de voorzienigheid Gods alles geschiedt. Zie ook Deut. 30:20; Job 14:5,6; Matth. 10:29.
|
|
55) | immers |
|
Of, enigszins, misschien.
|
|
56) | tasten en vinden |
|
God, die een geestelijk, onlichamelijk en onzienlijk wezen is, kan eigenlijk niet getast worden, maar wordt gezegd getast te worden omdat uit de geschapen creaturen en uit de onderhouding en regering derzelven, Zijne eigenschappen zo klaarlijk kunnen worden gezien, alsof men Hem tastte; Rom. 1:19,20.
|
|
57) | in Hem leven |
|
Dat is, door Hem of door Zijne kracht; gelijk Rom. 11:36; zie 1 Cor. 12:6.
|
|
58) | zijn wij; |
|
Dat is, hebben wij al wat wij zijn naar ziel en lichaam, en worden ook in hetzelfde wezen onderhouden.
|
|
59) | enigen van uw |
|
Namelijk Aratus, die in het Grieks geschreven heeft van den loop des hemels.
|
|
60) | Zijn geslacht. |
|
Dat is, wij zijn van God afkomstig door de schepping.
|
|
61) | de Godheid |
|
Of, het goddelijke wezen.
|
|
62) | mensenkunst |
|
Grieks snijding, of gravering der kunst; dat is, dat door de kunst der mensen gesneden of gegraveerd is, gelijk de beelden en afgoden der heidenen waren.
|
|
63) | onwetendheid |
|
Namelijk als zij den waren God niet kenden.
|
|
64) | overzien hebbende, |
|
Namelijk als met oogluiking.
|
|
65) | den aardbodem |
|
Dat is, alle mensen, die op den aardbodem geleefd hebben, en nog zullen leven.
|
|
66) | rechtvaardiglijk |
|
Grieks in gerechtigheid.
|
|
67) | een Man, |
|
Namelijk Jezus Christus.
|
|
68) | verzekering |
|
Grieks geloof.
|
|
69) | de Areopagiet, |
|
Namelijk een rechter of raadsheer in den raad van Areopagus, waarvan gesproken is Hand. 17:19.
|
|