1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12


1En te dier tijd1) zal Michael2) opstaan,3) die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat,4) als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is, sinds dat er een volk geweest is, tot op dienzelven tijd toe; en te dier tijd zal uw volk verlost worden,5) al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek.6)
2En velen van die,7) die in het stof der aarde8) slapen,9) zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing.10)
3De leraars11) nu zullen blinken,12) als de glans des uitspansels,13) en die er velen rechtvaardigen,14) gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.15)
4En gij, Daniel! sluit deze woorden toe,16) en verzegel dit boek, tot den tijd van het einde;17) velen zullen het naspeuren,18) en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden.
5En ik, Daniel, zag, en ziet, er stonden twee anderen,19) de een aan deze zijde van den oever der rivier,20) en de ander aan gene zijde van den oever der rivier.21)
6En hij zeide22) tot den Man,23) bekleed met linnen, Die boven op het water der rivier was:24) Tot hoe lang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen?25)
7En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechterhand en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien, Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd,26) bestemde tijden, en een helft,27) en als Hij zal voleind hebben28) te verstrooien29) de hand des heiligen volks,30) al deze dingen voleind zullen worden.
8Dit hoorde ik, doch ik verstond het niet;31) en ik zeide: Mijn Heere!32) wat zal het einde zijn van deze dingen?
9En Hij zeide: Ga henen, Daniel! want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld34) tot den tijd van het einde.35)
10Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt, en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.
11En van dien tijd af, dat het gedurig offer zal weggenomen,36) en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn,37) zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen.38)
12Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen.39)
13Maar gij, ga henen tot het einde,40) want gij zult rusten,41) en zult opstaan42) in uw lot,43) in het einde der dagen.44)