1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren;
2En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren.
3En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode1) draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden.2)
4En zijn staart trok3) het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben.
5En zij baarde een mannelijken4) zoon, die al de heidenen zou5) hoeden met een6) ijzeren roede; en haar kind werd weggerukt tot God en Zijn troon.
6En de vrouw vluchtte7) in de woestijn, alwaar zij een plaats had,8) haar van God bereid, opdat zij haar aldaar9) zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen.
7En er werd krijg10) in den hemel; Michael en zijn11) engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen.
8En zij hebben niet vermocht, en hun plaats12) is niet meer gevonden in den hemel.
9En de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang,13) welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt,14) hij is, zeg ik, geworpen op de aarde; en zijn engelen zijn met hem geworpen.
10En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer15) broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht is nedergeworpen.
11En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams,16) en door het woord hunner17) getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad18) tot den dood toe.
12Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en gij, die daarin woont! Wee dengenen, die de aarde en de19) zee bewonen, want de duivel is tot u afgekomen, en heeft groten toorn,20) wetende, dat hij een kleinen tijd heeft.21)
13En toen de draak zag,22) dat hij op de aarde geworpen was, zo heeft hij de vrouw vervolgd, die het manneken gebaard had.
14En der vrouwe zijn gegeven twee vleugelen eens23) groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats,24) alwaar zij gevoed wordt25) een tijd, en tijden,26) en een halven tijd, buiten het gezicht der slang.27)
15En de slang wierp28) uit haar mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij haar door de rivier zou29) doen wegvoeren.
16En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond, en verzwolg de rivier, welke de draak uit zijn mond had geworpen.
17En de draak vergrimde op30) de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van31) haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben.
18En ik stond op het zand der zee.32)