1) | zal er iemand zijn, |
|
Anders, of er iemand is, die u antwoordt.
|
|
2) | antwoorde? |
|
Of, verhore? te weten, uit de heiligen, die hier op de aarde zijn, of uit de onheiligen en onvromen. De heiligen zullen u niet willen voorspreken; de anderen zullen niet kunnen. Tot wien dan zult gij u keren als gij God zo tegenspreekt? Hij wil zeggen: Niemand.
|
|
3) | heiligen |
|
Te weten, mensen, die nog in het leven zijn. Sommigen verstaan dit van de heilige engelen, gelijk onder, Job 15:15, in dezen zin, dat die zelf, hoewel zij hogelijk begaafd zijn, Jobs zaak niet zouden kunnen verdedigen; maar de omstandigheden van den tekst geven te verstaan dat hier van vrome mensen gesproken wordt, die tegen de dwazen gesteld worden; en Elifaz neemt voor zeker op dat die vromen de bescherming zijner zaak niet zouden willen aannemen.
|
|
4) | dwaze |
|
Zo worden meest genaamd degenen die met valse opiniën ingenomen zijnde, God naar behoren niet kennen of vrezen. Alzo in Job 5:3, idem Ps. 107:17; Spreuk. 1:7, enz.
|
|
5) | toornigheid om, |
|
Te weten, des Heeren. Versta ook alzo in het volgende den ijver, dien de Heere heeft om de eer zijns naams voor te staan. Alzo wordt het woord toorn, of gramschap, alleen gesteld zonder bijvoeging van het woord God, 2 Kron. 28:13. Zie de aantekening. Of men kan door den toorn en ijver verstaan de ongeduldigheid en roekeloze hittigheid der dwazen in het lijden en onder de straf van God. Sommigen stellen voor het woord ijver, nijdigheid; te weten, der onverstandigen en slechten.
|
|
6) | slechte. |
|
Versta, dengene, die door zijne domheid lichtelijk gelooft, lichtelijk zich laat omzetten en van het goede verleiden. Sommigen maken tussen dezen en den dwazen voormeld dit onderscheid, dat die tot het rechte einde des levens niet tracht door de behoorlijke middelen, en dat deze het rechte einde niet begrijpt.
|
|
7) | wortelende; |
|
Dat is, voorspoedig, machtig en weelderig zijnde.
|
|
8) | terstond |
|
Te weten, als ik kort daarna zag dat zij uitgeroeid was. Vergelijk Ps. 37:35,36, of terstond als ik ze gezien had, heb ik ze geoordeeld vervloekt te wezen.
|
|
9) | in de poort, |
|
Dat is, in het rechthuis, want in de poorten der steden werd gericht gehouden, ten aanzien en aanhore des volks, dat uit- en inging. Zie
|
|
10) | Wiens oogst |
|
Te weten, des goddelozen, die recht tevoren, Job 5:3, de dwaze is genaamd geweest.
|
|
11) | uit de doornen |
|
Dat is, uit de akkers, niettegenstaande zij met doornen bezet en betuind waren.
|
|
12) | struikrover |
|
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een, die lang en wild haar heeft, gelijk moordenaars en struikrovers plegen te hebben. Alzo onder, Job 18:9.
|
|
13) | uit het stof |
|
De zin is dat men de oorzaken der menselijke ellenden niet moet zoeken in het ijdel geval, òf het vliegende ongeluk, òf enkel in den ordinairen loop der natuur, maar in de zonde des mensen, die God naar zijn rechtvaardig oordeel straft en tehuiszoekt.
|
|
14) | verdriet |
|
Het Hebreeuwse woord betekent wel meest het kwaad der schuld, dat is, der ongerechtigheid, maar het wordt ook genomen voor het kwaad der straf. Zie Ps. 90:10, en Spreuk. 12:21.
|
|
15) | gelijk |
|
Hebreeuws, en. Alzo wordt de Hebreeuwse vau dikwijls genomen, gelijk onder, Job 12:11, en Job 14:12, en Job 16:21, en Job 34:3; Spreuk. 25:25.
|
|
16) | spranken |
|
Hebreeuws, de zonen der vurige kolen. Alzo wordt bij de Hebreën een pijl genoemd de zoon van den boog, onder, Job 41:19; idem, een zoon des pijlkokers, Klaagl. 3:13; de tarwe, een zoon van den dorsvloer, Jes. 21:10. De zin nu hier is, gelijk uit een brandende kool de spranken en vonken opvliegen, die dan schade verwekken, dat ook alzo uit de aangeboren zonde voortkomen de dadelijke zonden, die dan vele ellenden, kwalen en plagen in de wereld veroorzaken. Of, gelijk het den spranken natuurlijk is opwaarts te vliegen, alzo is het den zondigen mens natuurlijk tot ellendigheid in deze wereld voort te komen.
|
|
17) | ik zou |
|
Elifaz raadt Job dat hij zich liever verzoene met God door bekentenis van zijn zonden en de aanroeping der goddelijke genade, dan dat hij zo tot ongeduld zou uitvaren.
|
|
18) | die men niet doorzoeken kan; |
|
Hebreeuws, en daar is geen doorzoeking; te weten, der grote dingen, die de Heere doet. Alzo Job 9:10.
|
|
19) | die men niet tellen kan; |
|
Hebreeuws, totdat er geen getal is. Alzo onder in de
|
|
20) | op de aarde, |
|
Hebreeuws, op het aangezicht der aarde. Alzo in het volgende lid van Job 5:10, en onder Job 18:17.
|
|
21) | straten; |
|
Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen straten, die buiten de huizen zijn, maar ook andere plaatsen, die buiten de steden zijn, als velden, akkers, weiden, herenstraten, tuinen, hoven, enz., gelijk dat af te nemen is uit Ps. 144:13.
|
|
22) | de vernederden |
|
Dat is, die verkleind zijn door armoede en allerlei ellende, komende voornamelijk uit gebrek van Gods zegen.
|
|
23) | rouwdragenden |
|
Hebreeuws, zwarte; dat is, welke in het zwart gekleed zijn, als degenen, die treuren of rouw dragen. Versta dan, bedroefden en treurigen.
|
|
24) | een ding uitrichten. |
|
Of, niet dat wezen heeft, niets wezenlijks, niets bestendigs, of deugdzaams, of niet dat iets bijzonders is, of [hun] voornemen niet uitrichten. Het Hebreeuwse woord betekent wezen, bestendigheid, iets dat waarlijk is, gelijk hier, en onder, Job 11:6, en Job 30:22; idem wet, wijsheid, rede, deugd; overmits deze dingen bestendig, vast en duurzaam zijn, gelijk onder, Job 6:13, en Job 12:16; Spreuk. 2:7, en Spreuk. 3:21, en Spreuk. 8:14.
|
|
25) | wijzen |
|
Dat is, die menen wijs te wezen, of die wijs zijn naar de wereld. Alzo Jes. 44:25; Obad.:8; Matth. 11:25.
|
|
26) | verdraaiden |
|
Of, tegenworstelenden. Versta, degenen, die met verkeerde zinnen woelen en worstelen om hun schalksheden in het werk te stellen. Alzo verdraaid, voor verkeerd, Spreuk. 8:8.
|
|
27) | gestort |
|
Hebreeuws, verhaast; dat is, over hoop geworpen en verstoord.
|
|
28) | Des daags |
|
Versta hiermede dat zij in de allerklaarste zaken blind zijn en zonder beleid van een recht verstand, hoewel zij zich gelaten zeer wijs en scherpzinnig te wezen. Vergelijk Deut. 28:28.
|
|
29) | in de middag. |
|
Dat is, als het allerklaarst is. Vergelijk Deut. 28:29; onder, Job 11:17; Jes. 50:10; Jer. 15:8. Alzo wordt de middag genomen voor hetgeen zeer klaar is; Ps. 37:6.
|
|
30) | behoeftige |
|
Dat is, den armen mens, die van de goddelozen verdrukt zijnde, de hulp des Heeren van doen heeft, en wordt in Job 5:16 arm genaamd, met een woord, in het oorspronkelijke betekenende, niet alleen schaarsheid van middelen, maar ook zwakheid des lichaams; 2 Sam. 13:4; Ps. 41:2.
|
|
31) | hun mond, |
|
Te weten, der waanwijzen en listigen, van welke in Job 5:13 gesproken is, kwade lasteringen, dreigementen en wrede raadslagen.
|
|
32) | verwachting; |
|
Dat is, goed, dat te verwachten is; alzo onder, Job 8:13, en Job 11:18, en Job 17:15.
|
|
33) | de boosheid |
|
Dat is, de bozen staan verstomd en bedwelmd, door de verwondering van Gods oordelen als voor het hoofd geslagen zijnde. Zie deze manier van spreken ook Ps. 107:42.
|
|
34) | mens, |
|
Van het Hebreeuwse woord, zie boven, Job 4:17.
|
|
35) | Almachtigen |
|
Zie Gen. 17:1.
|
|
36) | zes |
|
Een zeker getal van een onzeker. Zie Lev. 26:8. De zin is dat God den zijnen in vele benauwdheden bijstand zal bewijzen; ja in zeer vele zijn hand zo laten blijken dat het kwaad, hetwelk men vreesde, niet over hen zal komen. Zie gelijke manier van een groot en onzeker getal zekerlijk te stellen, Spreuk. 6:16, en Spreuk. 24:16, en Spreuk. 30:18,29.
|
|
37) | zal Hij |
|
Te weten, zo gij op hem door het geloof vertrouwt, hem door den gebede aanroept en door ware bekering uw leven naar zijn geboden aanstelt.
|
|
38) | in de zevende |
|
Anders, in zeven. Dat hier eerst het getal van zes, en daarvan van zeven gesteld wordt, dient eigenlijk tot uitbreiding en versiering der taal. Vergelijk Spreuk. 6:16, en Spreuk. 30:15,18,21,29.
|
|
39) | van het geweld |
|
Hebreeuws, van de handen des zwaards; dat is, van het geweld van den oorlog, of der wapenen; alzo Ps. 63:11; idem, van de hand des grafs, Ps. 49:16; van de hand des striks, Ps. 141:9, nog van de hand des grafs, Hos. 13:14; alzo van de hand des leeuws en des beers, 1 Sam. 17:37; van de hand des honds, Ps. 22:21, enz.
|
|
40) | Tegen den gesel |
|
Dat is, tegen de lasterwoorden, achterklappingen en leugentalen, waardoor de kwaadspekende mensen tegen de vromen overal uitbreken en woeden. Anders, in; dat is, als gij gelasterd wordt, of van.
|
|
41) | zult gij lachen, |
|
Dat is, gij zult hen belachen, verachten, en daarom niet bezwaard zijn. Lachen, voor verachten, gelijk onder, Job 39:10,25; Ps. 2:4, en Ps. 37:13; Spreuk. 31:25.
|
|
42) | stenen des velds |
|
Te weten, opdat gij u aan dezelve niet stoot. De zin is dat hij van alle gevaren vrij zou zijn, voornamelijk gaande en reizende achterlands. Sommigen verstaan door de stenen, harde, wrede en moedwillige mensen, die God de Heere in den toom zou houden, opdat de vromen daarvan geen schade zouden lijden. Vergelijk Ps. 91:12.
|
|
43) | zal uw verbond |
|
Dat is, gij zult geen schade daarvan lijden. Zie dezelfde manier van spreken Jes. 28:15, waar de goddelozen zeggen dat zij met den dood en de hel een verbond gemaakt hadden, willende zo te verstaan geven dat zij daarvan niet zouden beschadigd worden. Zie ook Hos. 2:17.
|
|
44) | bevinden, |
|
Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen, Gen. 3:7, en Gen. 8:11; Num. 14:34, alzo in Job 5:25.
|
|
45) | tent |
|
Dat is, huis, of woning, gelijk het volgende woord uitwijst; alzo onder, Job 8:22, en Job 11:14, enz. Zie ook 2 Kon. 13:5.
|
|
46) | vrede is, |
|
Dat is, voorspoed en welstand. Zie Gen. 37:14.
|
|
47) | verzorgen, |
|
Hebreeuws, bezoeken; dat is voorzien, gadeslaan en acht daarop geven, volbrengende uw schuldigen plicht jegens uw huisgezin. Alzo wordt God gezegd te bezoeken zijn volk; Ruth 1:6, als Hij het spijs heeft gegeven; den mens, Ps. 8:5, als Hij zorg voor hem draagt; zijn wijnstok, Ps. 80:15, als Hij hem beschermt tegen de vijanden. Vergelijk Gen. 21:1.
|
|
48) | zult niet feilen. |
|
Dat is, doende uw schuldigen plicht. In het voorstaan en verzorgen van uw huis, zult gij geen fout hebben, aangezien de Heere al uw doen wel zal laten gelukken. Het Hebreeuwse woord chata wordt ook voor feilen, of missen genomen, Richt. 20:16. Zie de aantekening aldaar.
|
|
49) | uw spruiten |
|
Dat is, kinderen, die uit u en de uwen zullen voortkomen. Alzo onder, Job 21:8, en Job 27:14; Jes. 22:24, en Jes. 48:19.
|
|
50) | opgevoerd wordt. |
|
Hebreeuws, opgaat, opklimt. Deze gelijkenis wordt genomen van vruchten, welke in den tijd des oogstes uit den akker verzameld zijnde, tezamen in grote hopen opeengelegd en daarna ingevoerd worden; want gelijk deze niet dan vol rijp zijnde zo opeengestapeld worden, en op den dorsvloer gebracht, alzo is het, dat de vromen in hun vollen ouderdom, wanneer die hun tot een zegen verstrekt, onverdrietelijk geraken tot hun graf, hetwelk een aardhoop genaamd wordt; onder, Job 21:32.
|
|
51) | voor u. |
|
Dat is, tot uw best.
|
|