1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Wee de hovaardige1) kroon der dronkenen van Efraim, welker2) heerlijk sieraad is een afvallende3) bloem, die4) daar is5) op het hoofd der zeer vette vallei, der geslagenen6) van den wijn.
2Ziet, de Heere heeft een sterke9)7) en machtige, er is gelijk een hagelvloed, een poort8) des verderfs; gelijk een vloed der sterke wateren; die overvloeien, zal Hij ze ter aarde nederwerpen met de hand.10)
3De hovaardige11) kronen der dronkenen van Efraim zullen met voeten vertreden worden.
4En de afvallende bloem zijns heerlijken12) sieraads, die op het hoofd der zeer vette vallei is, zal zijn gelijk een vroegrijpe13) vrucht voor den zomer,14) welke, wanneer15) ze iemand ziet, terwijl16) zij nog in zijn hand is, slokt17) hij ze op.
5Te dien dage18) zal de HEERE der heirscharen tot een heerlijke19) Kroon en tot een sierlijken Krans zijn den overgeblevenen20) Zijns volks.
6En tot een Geest des oordeels dien, die ten oordeel21) zit, en tot een sterkte22) dengenen, die den strijd afkeren tot de poort toe.
7En ook dwalen dezen23) van den wijn,24) en zij dolen van den sterken drank; de priester25) en de profeet26) dwalen van den sterken drank; zij zijn verslonden27) van den wijn, zij dolen van sterken drank; zij dwalen28) in het gezicht; zij waggelen29) in het gericht.
8Want alle tafels zijn vol30) van uitspuwsel en van drek,31) zodat32) er geen plaats schoon is.
9Wien zou Hij dan33) de kennis34) leren, en wien zou Hij het gehoorde35) te verstaan geven? Den gespeenden36) van de melk, den afgetrokkenen van de borsten?
10Want het is gebod37) op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig.
11Daarom38) zal Hij door belachelijke39) lippen, en door een andere40) tong tot dit volk spreken;
12Tot dewelken41) Hij gezegd heeft:42) Dit is de rust,43) geeft den moeden rust, en dit is de verkwikking; doch zij hebben niet willen horen.
13Zo zal44) hun het woord des HEEREN zijn; gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig; opdat zij45) heengaan, en achterwaarts vallen, en verbreken, en verstrikt en gevangen worden.
14Daarom, hoort des HEEREN woord, gij bespotters,46) gij heersers over dit volk, dat te Jeruzalem is!
15Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond met den dood gemaakt,47) en met de hel48) hebben wij een voorzichtig verdrag gemaakt; wanneer de overvloeiende49) gesel doortrekken50) zal, zal hij tot ons niet komen; want wij hebben de leugen51) ons tot een toevlucht gesteld, en onder de valsheid52) hebben wij ons verborgen.
16Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik leg een grondsteen53) in Sion, een beproefden54) steen, een kostelijken hoeksteen, die wel vast55) gegrondvest is; wie gelooft,56) die zal niet haasten.57)
17En Ik zal58) het gericht stellen naar het richtsnoer, en de gerechtigheid naar het paslood; en de hagel59) zal de toevlucht60) der leugen wegvagen,61) en de wateren zullen de schuilplaats overlopen.62)
18En ulieder verbond met den dood zal te niet63) worden, en uw voorzichtig verdrag met de hel64) zal niet bestaan; wanneer de overvloeiende gesel doortrekken zal, dan zult65) gijlieden van denzelven vertreden worden.
19Van den tijd af, als hij doortrekt,66) zal hij ulieden67) wegnemen, want allen morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht; en het zal geschieden, dat het gerucht69) te verstaan, enkel beroering wezen zal.
20Want het bed70) zal korter zijn, dan dat men zich daarop uitstrekken kunne; en het deksel zal te smal wezen, als men zich daaronder voegt.71)
21Want de HEERE zal Zich opmaken, gelijk op den berg Perazim,72) Hij zal beroerd73) zijn, gelijk in het dal74) van Gibeon, om Zijn werk te doen, Zijn werk zal vreemd75) zijn; en om Zijn daad te doen, Zijn daad zal vreemd zijn!
22Nu dan, drijft den spot niet, opdat uw banden76) niet vaster gemaakt worden; want ik heb van den Heere HEERE der heirscharen gehoord een verdelging, ja, een, die vast besloten77) is over het ganse land.
23Neemt ter ore en hoort mijn stem, merkt op en hoort mijn rede!
24Ploegt de ploeger78) den gehelen dag79) om te zaaien? Opent80) en egt hij zijn land den gehelen dag?
25Is het niet alzo? Wanneer hij het bovenste81) van hetzelve effen gemaakt heeft, dan strooit hij wikken,82) en spreidt komijn,83) of hij werpt er van de beste tarwe84) in, of uitgelezen85) gerst, of spelt, elk aan zijn plaats.86)
26En zijn God onderricht87) hem van de wijze,88) Hij leert hem.
27Want men dorst de wikken niet met den dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom over het komijn gaan; maar de wikken slaat men uit met een staf, en het komijn met een stok;
28Het brood koren moet verbrijzeld worden, maar hij dorst90) het niet geduriglijk91) dorsende; noch hij breekt92) het met het wiel zijn wagens, noch hij verbrijzelt het met zijn paarden.
29Zulks komt93) ook voort van den HEERE der heirscharen; Hij is wonderlijk94) van raad, Hij is groot95) van daad.