1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een gebed van1) Mozes, den man Gods.2) HEERE! Gij zijt ons geweest een Toevlucht3) van geslacht tot4) geslacht.
2Eer de bergen5) geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.
3Gij doet den mens wederkeren6) tot verbrijzeling, en zegt: Keert weder,7) gij mensenkinderen!
4Want duizend8) jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als9) een nachtwaak.
5Gij overstroomt10) hen; zij zijn gelijk een slaap; in den morgenstond11) zijn zij gelijk het gras, dat verandert;
6In den morgenstond bloeit het, en het verandert;12) des avonds wordt het afgesneden, en het verdort.
7Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt.
8Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijk14)e zonden in het15) licht Uws aanschijns.
9Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij brengen onze jaren door als een gedachte.
10Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren,18) of, zo wij zeer sterk19) zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste20) van die is moeite21) en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen.
11Wie kent22) de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat23) Gij te vrezen zijt?
12Leer ons alzo onze24) dagen tellen, dat wij25) een wijs hart26) bekomen.
13Keer weder, HEERE! tot hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten.
14Verzadig ons in den morgenstond27) met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze28) dagen.
15Verblijd ons naar de dagen,29) in dewelke Gij ons gedrukt hebt, naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben.30)
16Laat Uw werk31) aan Uw knechten gezien worden32), en Uw heerlijkheid over hun kinderen.
17En de liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig36) Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat.