1)is een vaste grond
Of een vast vertrouwen; dat is, hetgeen doet bestaan, of vast en als tegenwoordig staan de dingen die van God in Christus beloofd zijn, en die derhalve door de hoop worden verwacht, hetwelk niet alleen geschiedt door een toestemming van Gods beloften in ons verstand, maar ook door een vertrouwen op deze in onzen wil; zie Rom. 4:18, enz. en hiervoor Hebr. 3:14. Grieks hypostasis; dat is, zelfstandigheid; van welk woord, zie ook 2 Cor. 9:4, en 2 Cor. 11:17.
 
2)een bewijs
Of overtuiging; want het geloof ziende op Gods openbaring en belofte, overtuigt en verzekert het hart des mensen veel sterker van de waarheid der zaak, dan enig ander bewijs uit de natuurlijke rede voortgebracht.
 
3)der zaken, die men niet ziet.
Dat is, zelfs die door natuurlijke zinnen of rede door ons niet worden begrepen; of, die niet tegenwoordig zijn voor onze ogen. Want hoewel de dingen, die gezien worden ook wel geloofd worden, gelijk Christus tot Thomas spreekt, Joh. 20:29; nochtans is dit eigenlijk niet het Goddelijk geloof, dat is ons door den Heiligen Geest wordt gewrocht, hetwelk alleen op Gods belofte of openbaring ziet, het zij de dingen nu verleden, tegenwoordig, of toekomende zijn, gelijk uit de voorbeelden, die Paulus voortbrengt, zal blijken.
 
4)de ouden
Namelijk voorvaders, van wie wij afkomstig zijn, en werker voorbeelden wij moeten navolgen.
 
5)getuigenis bekomen.
Namelijk dat zij Gode behaagden, gelijk Hebr. 11:5 wordt uitgedrukt.
 
6)de wereld
Grieks de eeuwen; gelijk Hebr. 1:2.
 
7)door het woord Gods
Dat is, door het krachtig bevel Gods. Zie Gen. 1; Ps. 33:6.
 
8)toebereid,
Dat is, geschapen en in zulke orde en gestalte gebracht, als wij die nu zien.
 
9)niet geworden zijn uit dingen,
Of, geworden zijn niet uit zienlijke, of geziene dingen; dat is, uit niet. Want dit is het geloof eigen, dat het uit Gods Woord gelooft dat de wereld uit niet is geschapen; waartoe geen wijsgeer door de natuurlijke rede heeft kunnen komen.
 
10)een meerdere offerande
Sommigen nemen dit woord meerder voor van meerder prijs, omdat Abel uit zijn vetste beesten zijn offerande heeft gedaan en Kaïn maar uit enige slechte vruchten. Doch wordt hier hetzelfde woord wel zo geschikt genomen voor waardiger en Gode aangenamer, hetwelk de apostel daaruit besluit, dat God Abel en zijn offerande aanzag en van Kaïn niet, hetwelk de apostel getuigt dat door het geloof van Abel is geschied; namelijk omdat Abel in deze offerande zag op dat zaad der vrouw, dat de slang den kop zou vertreden, dat is, op Christus, die door Zijn dood den duivel zou teniet maken; Hebr. 2:14.
 
11)door hetwelk hij
Namelijk geloof.
 
12)dat hij rechtvaardig was,
Dit staat wel niet met zoveel woorden Gen. 4:4, maar de apostel besluit dit uit hetgeen daar staat, dat God hem en zijn offerande aanzag, welken titel van rechtvaardigheid Christus daarom aan Abel ook geeft; Matth. 23:35.
 
13)over zijn gave getuigenis gaf;
Namelijk door Mozes, Gen. 4:4; of door een buitengewoon teken uit den hemel omtrent Zijn offerande, gelijk over Aärons offerande, Lev. 9:24; over Elia, 1 Kon. 18:38; van David, 1 Kron. 21:26; van Salomo, 2 Kron. 7:1, door het zenden van vuur uit den hemel is geschied. Hetwelk daarom zeer gelofelijk is, omdat Kaïn, dit ziende, over zijn broeder met toorn en nijd is ontstoken.
 
14)spreekt hij nog,
Namelijk niet alleen met zijn goed exempel in Gods Woord, maar ook door zijn bloed, hetwelk na zijn dood wraak riep tot God. Zie Gen. 4:10; Hebr. 12:24.
 
15)weggenomen geweest,
Grieks overgezet; namelijk van de aarde in den hemel, gelijk van Elia uitgedrukt wordt, 2 Kon. 2:1.
 
16)zien;
Dat is, lijden of gevoelen; gelijk dit woord zien ook genomen wordt Ps. 16:10; Joh. 8:51. Waaruit blijkt, dat zijn lichaam in deze opneming naar den hemel de sterfelijkheid heeft afgelegd, en in een onsterfelijk en verheerlijkt lichaam is veranderd, gelijk van Elia te lezen is, Luk. 9:30, en van alle gelovigen ten laatsten dage; 1 Cor. 15:51, en 1 Thess. 4:15.
 
17)Gode behaagde.
Dit zegt wel niet de tekst Gen. 5:22, maar de apostel besluit dit uit hetgeen daar staat dat hij geduriglijk voor God wandelde.
 
18)is het onmogelijk
Of is het onmogelijk dat hij God behaagd heeft, namelijk ter eeuwige zaligheid. De reden is, omdat niemand buiten Christus God zo behagen kan, Joh. 14:6; Hand. 4:12.
 
19)die tot God komt,
Dat is, die voor God gestadig wandelt, gelijk Mozes van Henoch spreekt, Gen. 5:22,24. Of die God dient en Zijne gunst zoekt te genieten.
 
20)dat Hij is,
Namelijk niet alleen een wezenlijke zaak, maar ook zodanig als Hij zich in Zijn Woord heeft geopenbaard, niet alleen volgens de wet, maar ook volgens het Evangelie, waar het geloof, waarvan Paulus hier spreekt, eigenlijk op ziet; Rom. 1:16,17.
 
21)een Beloner is dergenen,
Of, loongever, vergelder; dat is, volbrenger van zijn beloften in het belonen dergenen, die Hem zoeken. Want dit looon kan niet gehoopt worden dan uit vorige beloften, waar het geloof op ziet. Welke hier noodzakelijk moet zijn, niet een belofte der wet, maar van het Evangelie, daar niemand de belofte der eeuwige erve uit de wet kan deelachtig worden. Zie Gal. 3:18.
 
22)die Hem zoeken.
Namelijk door den weg in het Evangelie geopenbaard; Joh. 17:3.
 
23)die nog niet gezien werden,
Dat is, die nog niet tegenwoordig waren, namelijk van den zondvloed en van zijn behoudenis in de ark.
 
24)bevreesd geworden zijnde,
Namelijk met eerbied en kinderlijke vrees voor Gods dreigementen tegen de wereld en van Gods belofte jegens hem.
 
25)de wereld heeft veroordeeld,
Namelijk door zijn exempel, in de tegenwoordigheid van allen; gelijk Matth. 12:41,42.
 
26)een erfgenaam
Dat is, deelgenoot of bezitter, niet alleen van zijn leven, dat ook de goddeloze Cham deelachtig was, maar ook van het eeuwige leven, dat door de rechtvaardigheid van het geloof alleen wordt verkregen; Rom. 4:13, enz.
 
27)geroepen zijnde,
Namelijk uit Ur der Chaldeën. Zie Hand. 7:2, enz.
 
28)naar de plaats,
Dat is naar het land Kanaän, hoewel hem in zijn eerste beroeping zulks nog niet bekend was. Zie Gen. 12:1.
 
29)in tabernakelen gewoond
Namelijk gelijk vreemdelingen en reizigers plachten, om die weder te kunnen opnemen en naar andere plaatsen te voeren; gelijk daartoe bij ons de tenten plegen gebruikt te worden.
 
30)derzelfde belofte.
Namelijk van de toekomende bezitting van het land Kanaän en vervolgens ook van het eeuwige leven.
 
31)de stad,
Dat is, den hemel, of het hemelse Jeruzalem, waarvan het land Kanaän en daarna ook Jeruzalem maar schaduwen waren.
 
32)die fondamenten heeft,
Namelijk welke vast en onbewegelijk waren. De apostel stelt die tegen de tabernakelen, die geen fundamenten hadden. Zie hierna Hebr. 13:14; Openb. 3:12, en Openb. 21:2, enz.
 
33)Kunstenaar en Bouwmeester God is.
Dat is, aftekenaar of ordineerder naar de kunst, gelijk placht te geschieden eer men tot bouwen van de steden voortgaat.
 
34)om zaad te geven,
Grieks tot nederwerping, of tot grondlegging van het zaad. Hetwelk niet alleen van Abraham verstaan wordt, uit wien Sara het zaad heeft ontvangen; maar ook van Sara zelve, die in deze ontvangenis haar eigen zaad in zulken ouderdom, door de kracht van het geloof, daarbij heeft gegeven, gelijk in alle natuurlijke ontvangenis geschiedt. Zie ook Lev. 12:2.
 
35)boven den tijd
Namelijk daar zij nu negentig jaren oud was en bovendien onvruchtbaar. Zie Gen. 16:1; Rom. 4:19.
 
36)getrouw heeft geacht,
Want hoewel Sara daarover in het begin lachte, zo heeft zij nochtans daarna ook aan die belofte vastgehouden.
 
37)en dat een verstorvene,
Namelijk niet alleen ten aanzien van Sara, maar ook van hemzelf, gelijk Paulus verklaart Rom. 4:19. Dat Abraham dan na den dood van Sara, nog verscheidene kinderen uit Ketura heeft gekregen, moet de nieuwe jeugd toegeschreven worden, die hij door deze nieuwe belofte heeft ontvangen.
 
38)oever der zee is,
Grieks lib.
 
39)de beloften niet verkregen hebbende,
Dat is, de zaak die hun verscheidene malen beloofd was, van den eigendom van het land Kanaän, en het zaad, waarin alle geslachten der aarde zouden gezegend worden.
 
40)gasten en vreemdelingen
Gelijk van Jakob uitdrukkelijk wordt betuigd, toen hij voor Faraö stond, Gen. 47:9, en van anderen vóór en na hem; Gen. 15:13, en Gen. 28:4; Ps. 39:13.
 
41)zulke dingen zeggen,
Namelijk dat zij vreemdelingen en gasten zijn op aarde.
 
42)een vaderland zoeken.
Namelijk dat buiten deze wereld in den hemel is, gelijk Hebr. 11:16 wordt verklaard.
 
43)van hetwelk zij uitgegaan waren,
Namelijk hier op aarde, gelijk daar was het land van Mesopotamië of Chaldea, waar Abraham met zijn geslachten uit vertrokken was.
 
44)schaamt Zich God hunner niet,
Dat is, verontwaardigt zich niet.
 
45)genaamd te worden;
Namelijk zelfs na hun dood, gelijk hij doorgaans wordt genoemd de God van Abraham, Izak en Jakob. Zie Exod. 3:6. Waaruit Christus zelf besluit, dat deze dan niet alleen kinderen Gods waren, terwijl zij op aarde leefden, maar dat hunne lichamen ook weder zouden opstaan, zo God niet is een God van doden, maar van levenden, Matth. 22:31,32.
 
46)een stad bereid.
Namelijk die fondamenten had in den hemel, waarin God zelf zijn heerlijkheid openbaarde, en hen als rechte burgers zou ontvangen, Filipp. 3:20.
 
47)als hij verzocht werd,
Dat is, beproefd werd, of van God aangezocht werd, om vast bewijs te geven van zijn gehoorzaamheid; Gen. 22.
 
48)geofferd,
Dat is, bereid geweest om te offeren, of bezig met hem te offeren.
 
49)zijn eniggeborene geofferd,
Alzo wordt Izak genoemd, omdat hij alleen uit de vrije was geboren, en Ismaël uit de dienstbare geen rechte erfgenaam was.
 
50)(Tot denwelke gezegd was:
Of van denwelken, gelijk dit Griekse woord pros ook hiervoor genomen kan worden; Hebr. 1:7,8.
 
51)overleggende,
Dat is, bij zich door het geloof, dat vast stond op Gods beloften, besluitende of bedenkende.
 
52)bij gelijkenis
Dit doet de apostel daarbij, omdat hij hem reeds voor dood moest houden, dien God beval dat geslacht zou worden; uit welken stand, als een stand des doods, hij hem daarna weder ontving; toen hem God zulks belette.
 
53)Jakob en Ezau
Dat is, in zijn zegen het land Kanaän en daaromtrent, alzo verdeeld, en Ezau's nakomelingen aan Jakobs nakomelingen alzo onderworpen, alsof hij de volle bezitting daarvan reeds gehad had.
 
54)gemeld van den uitgang
Dat is, betuigd dat God Zijn belofte zou volbrengen, van de verlossing der kinderen Israëls uit Egypte. Zie Gen. 50:24, enz.
 
55)van zijn gebeente.
Dat is, van het medenemen van zijn gebeente naar het land Kanaän, niet uit enige bijgelovigheid of om zijn gebeente daar te laten aanbidden, hetwelk nooit geschied is, maar om de gemeenschap die hij met zijne broederen aan de belofte van God had, en zijn hoop van de vervulling daarvan, ook na zijn dood, hierdoor te betuigen, en hunne nakomelingen daarin te versterken.
 
56)ouders verborgen,
Grieks vaders dat is, ouders, namelijk Amram en Jochebed, Exod. 6:19, die door de schoonheid des kinds bewogen werden, om iets bijzonders daarvan te verwachten, hetwelk de apostel hier hun geloof op Gods beloften toeschrijft. Josefus de geschiedschrijver getuigt, Antiq. lib. 2, cap. 5, dat de vader van Mozes door ene Goddelijke openbaring was bericht, dat deze zoon hen uit Egypte zou verlossen.
 
57)zij vreesden
Namelijk niet zo dat zij het kind naar het gebod des konings, zouden hebben gedood, hoewel dar enige zwakheid in hun geloof is gekomen, toen zij het evenwel daarna aan de rivier te vondeling hebben gelegd, doch met hoop, dat iemand het zou vinden en opbrengen, gelijk geschied is. Een geloof dan, al is het met zwakheid gemengd, wordt hier ook voor een waarachtig geloof gerekend.
 
58)groot geworden zijnde,
Dat is, nu veertig jaren oud geworden zijnde, gelijk Stefanus getuigt, Hand. 7:23.
 
59)een zoon van Farao's dochter genoemd te worden;
Want die had hem tot een zoon aangenomen, Exod. 2:10; Hand. 7:21.
 
60)de genieting der zonde
Dat is, de vermakingen en gemakken van het hof van Farao, die hij, zonder zich tegen God te bezondigen, niet kon genieten.
 
61)Christus meerderen rijkdom te zijn,
Dat is, die hij om de verwachting van Christus en naar Christus' voorbeeld zou moeten lijden. Zie dergelijke 2 Cor. 1:5; Col. 1:24. Want Mozes heeft ook den dag van Christus gezien en zich daarin verheugd, gelijk van Abraham gezegd wordt, Joh. 8:56.
 
62)op de vergelding des loons.
Namelijk die eeuwig en onvergankelijk zou zijn in den hemel, 1 Petr. 1:4,5,6; waar de gelovigen ook op mogen zien, als op een loon, niet dat God hun schuldig zou zijn, of dat zij zouden verdienen, maar dat God hun Vader hun als Zijne kinderen uit genade belooft te zullen geven. Zie Matth. 5:10,11,12.
 
63)Egypte verlaten,
Namelijk met het ganse volk van Israël, niettegenstaande de dreigementen van den koning. Zie Exod. 10:29.
 
64)hij hield zich vast,
Namelijk aan Gods bevel, zonder door enige vrees daarvan te wijken. Of, hij was kloekmoedig, standvastig.
 
65)ziende
Namleijk door het geloof.
 
66)den Onzienlijke.
Namelijk God. Zie Ps. 56:12, en Ps. 118:6; Rom. 8:31.
 
67)de besprenging des bloeds,
Grieks aangieting; namelijk aan de dorpels en posten van de deuren der Israëlieten; Exod. 12:21, enz.
 
68)niet raken zou.
Dat is, niet beschadigen of beledigen.
 
69)zijn zij de Rode zee doorgegaan,
Namelijk Mozes, Aäron en de andere Israëlieten. Want hoewel enigen onder hen geen waarachtig geloof hadden, gelijk de apostel hiervoor, Hebr. 3:18, getuigd heeft, nochtans zo zijn er ook vele ware gelovigen met hem geweest. Zie hiervoor Hebr. 3:16, op welke hier eigenlijk gezien wordt.
 
70)het geloof zijn de muren van Jericho gevallen,
Namelijk van Jozua en van de andere vrome Israëlieten, gelijk in Hebr. 11:29.
 
71)omringd waren geweest.
Namelijk van het leger der Israëlieten met bazuingeluid; Joz. 6:20.
 
72)de hoer,
Het Hebreeuwse woord zonah betekent ook ene waardin, en de verspieders zijn in haar huis gegaan om te overnachten, Joz. 2:1. Doch dewijl de apostel alhier, gelijk ook Jakobus in zijn brief, Jak. 2:25, haar ene hoer noemt, zo schijnt dat zij van beide deze dingen belijdenis gedaan heeft; gelijk onder de heidenen meermalen geschiedde, dewijl ook van haren man geen gewag wordt gemaakt, Joz. 2:18. Dan, daarna tot God gekeerd zijnde, is zij een exempel van geloof en vroomheid geworden en onder de Israëlieten getrouwd met Salmon, den vader van Boaz, een der voorouders van David en vervolgens ook van Christus. Zie Matth. 1:5.
 
73)de ongehoorzamen,
Dat is, de andere halsstarrige en onboetvaardige mensen binnen Jericho.
 
74)met vrede had ontvangen.
Dat is, beleefd en hun in alles behulpzaam zijnde.
 
75)de profeten;
Namelijk die na Samuël en David onder het volk van Israël zijn geweest.
 
76)koninkrijken hebben overwonnen,
Namelijk als Jozua een en dertig koningen, en David al de omliggenden rondom het land Kanaän heeft overwonnen.
 
77)gerechtigheid geoefend,
Namelijk niet alleen in het leiden van een rechtvaardig leven, maar ook in het oefenen van openlijke rechtzaken, gelijk vele godzalige rechters en koningen hebben gedaan.
 
78)de beloftenissen verkregen,
Dat is, de vervulling der beloften, die hun geschied waren, gelijk daar was de bezitting van het land Kanaän en van enige bijzonder weldaden, als aan Sara, Anna, enz., en ook in het algemeen van vergeving der zonden, aanneming tot kinderen en de erve van het eeuwige leven. Zie hiervoren Hebr. 11:16; Hand. 15:11.
 
79)de muilen der leeuwen toegestopt,
Namelijk gelijk Simson, Richt. 14:6; David, 1 Sam. 17:34, en Daniël, Dan. 6:23.
 
80)De kracht des vuurs hebben uitgeblust,
Namelijk gelijk de metgezellen van Daniël; Dan. 3:25.
 
81)de scherpte des zwaards zijn ontvloden,
Grieks de monden des zwaards; namelijk gelijk David het zwaard van Saul, 1 Sam. 20; Elia het zwaard van Achab, 1 Kon. 19; Elisa het zwaard der Syriërs, 2 Kon. 6.
 
82)uit zwakheid krachten hebben gekregen,
Namelijk gelijk Job, Job 42; David, Ps. 6; Hiskia, Jes. 38.
 
83)in den krijg sterk geworden zijn,
Namelijk gelijk vele rechters en koningen.
 
84)heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht.
Namelijk gelijk Jonathan; 1 Sam. 14.
 
85)De vrouwen hebben hare doden
Als de weduwe van Sarepta door Elia; 1 Kon. 17, en de Sunamietische vrouw, 2 Kon. 4, door Elisa.
 
86)uit de opstanding wedergekregen;
Dat is, nadat zij door de profeten uit den dood opgewekt waren.
No Link found
 
87)uitgerekt geworden,
Namelijk als het vel op een trommel, om daarna met stokken ter dood geslagen en gepijnigd te worden, gelijk het Griekse woord medebrengt. En hier ziet de apostel ook op het voorbeeld van Eleazarus en dergelijke pijnigingen onder den tiran Antiochus, waarvan te lezen is 2 Mach. 6:18, enz.
 
88)de aangeboden
Namelijk die door de dienaars van Antiochus was aangeboden, indien hij maar toegaf tegen Gods wet te doen, gelijk zij verzochten.
 
89)een betere opstanding verkrijgen zouden.
Namelijk hiernamaals ten uitersten dage; Dan. 12:2.
 
90)bespottingen en geselen geproefd,
Namelijk gelijk Micha, 1 Kon. 22, Amos, Jeremia, enz.
 
91)gestenigd geworden,
Als Zacharias de zoon van Jojada; 2 Kron. 24.
 
92)in stukken gezaagd,
Gelijk de oude Joodse geschiedenissen getuigen van Jesaja onder de tirannie van Manasse. Waaruit blijkt, dat de apostel niet alleen uit de Schrift, maar ook uit andere den Hebreën bekende geschiedenissen voorbeelden verhaalt; gelijk bij Hebr. 11:35 ook is aangetekend.
 
93)verzocht,
Namelijk door zware dreigementen en pijnigingen.
 
94)door het zwaard ter dood gebracht;
Grieks door den dood van het zwaard; gelijk velen ten tijde van Manasse, 2 Kon. 21:16, en onder andere tirannen.
 
95)hebben gewandeld
Grieks hebben omgegaan; namelijk hier en daar dwalende.
 
96)schaapsvellen
Gelijk van Elia betuigd wordt, 2 Kon. 1:8, en gelijk der profeten dracht in het algemeen was, gelijk te zien is Zach. 13:4.
 
97)niet waardig was),
De wereldse mensen hielden zulke gelovigen voor uitvaagsel der wereld, maar de apostel getuigt daarentegen, dat de wereld hun niet waardig was, en dat daarom God hen als buiten het gezelschap der wereld onderhield; gelijk David lang in de wildernissen dwaalde, 1 Sam. 22,23,24; Elia onder Achab, 1 Kon. 19, en die honderd profeten die in de spelonken verstoken waren, 1 Kon. 18, gelijk ook vele anderen, waarvan de geschiedenissen gewag maken.
 
98)deze allen,
Namelijk van wie in Hebr. 11, melding wordt gemaakt.
 
99)hebben de belofte niet verkregen;
Dat is, de beloofde zaak, namelijk Christus in het vlees geopenbaard, met de vervulling van al de schaduwen van het Oude Testament, en den stand der Kerk onder Hem door de gehele wereld beloofd. Zie Luk. 10:23,24.
 
100)wat beters over ons voorzien had,
Namelijk dat in onzen tijd dit alles zou volbracht worden.
 
101)opdat zij
Of zo dat zij zonder ons, enz.
 
102)zonder ons niet zouden volmaakt worden.
Sommigen verstaan dit van hunne zaligheid in den hemel; doch dit zou strijden tegen hetgeen op het exempel van Henoch is aangetekend, Hebr. 11:5, en tegen hetgeen van hun hoop hiervoren is gezegd, Hebr. 11:16, en tegen de belofte van Christus, Matth. 5:12, en andere plaatsen der Schrift, ook tegen den tijd waarin Paulus dit schreef, toen Christus lang was opgevaren ten hemel, en derhalve ook de voorvaders in den hemel, zelfs naar hun gevoelen waren gebracht. Zo wordt dan dit verstaan van de komst van Christus in het vlees, en van de volmaking van den stand der Kerk onder het Nieuwe Testament, gelijk tevoren is aangewezen. Want ware de volmaaktheid in het Oude Testament geweest, zo zou het Nieuwe niet nodig zijn geweest, en zij zouden hunnen volmaking uit een andere oorzaak hebben gehad dan wij. Zonder ons, kan dan geschikt genomen worden voor: door een andere oorzaak dan wij.