1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36


1Joas was zeven jaren oud,1) toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja, van Ber-seba.
2En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al de dagen2) van den priester Jojada.
3En Jojada nam voor hem3) twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochteren.
4Het geschiedde nu na dezen, dat het in het hart4) van Joas was, het huis des HEEREN te vernieuwen.5)
5Zo vergaderde hij de priesteren en de Levieten, en zeide tot hen: Trekt uit tot de steden van Juda, en vergadert geld van het ganse Israel,6) om het huis uws Gods te beteren7) van jaar tot jaar;8) en gijlieden, haast tot deze zaak;9) maar de Levieten haastten niet.
6En de koning riep Jojada, het hoofd,10) en zeide tot hem: Waarom hebt gij geen onderzoek11) gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting12) van Mozes, den knecht des HEEREN, en van de gemeente van Israel, voor de tent der getuigenis?13)
7Want als Athalia14) goddelooslijk handelde, hadden haar zonen15) het huis Gods opengebroken, ja, zelfs alle16) geheiligde dingen17) van het huis des HEEREN besteed aan de Baals.18)
8En de koning gebood,19) en zij maakten een kist, en stelden die buiten aan de poort20) van het huis des HEEREN.
9En men deed21) uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den HEERE inbrengen zou de schatting22) van Mozes, den knecht Gods, over Israel23) in de woestijn.
10Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk, en zij brachten in, en wierpen in de kist, totdat men voleind had.24)
11Het geschiedde nu ter tijd, als hij de kist,25) naar des konings bevel, door de hand der Levieten, inbracht,26) en als zij zagen, dat er veel gelds was, dat de schrijver des konings kwam, en de bestelde27) van de hoofdpriester, en de kist ledig maakten, en die opnamen, en die wederbrachten aan haar plaats;28) alzo deden zij van dag tot dag,29) en verzamelden geld in menigte;
12Hetwelk de koning en Jojada gaven aan dengenen, die het werk van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden;30) en zij huurden houwers31) en timmerlieden,32) om het huis des HEEREN te vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper, om het huis des HEEREN te beteren.
13Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering33) des werks door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn gestaltenis,34) en maakten het vast.
14Als zij nu voleind hadden, brachten zij voor den koning en Jojada het overige des gelds, waarvan hij vaten maakte voor het huis des HEEREN, vaten om te dienen en te offeren, en rookschalen, en gouden en zilveren vaten; en zij offerden geduriglijk brandofferen in het huis des HEEREN al de dagen van Jojada.
15En Jojada werd oud en zat van dagen,35) en stierf; hij was honderd en dertig jaren oud,36) toen hij stierf.
16En zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen; want hij had goed gedaan37) in Israel,38) beide aan God39) en zijn huize.
17Maar na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich41) neder voor den koning; toen hoorde de koning42) naar hen.
18Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden;43) toen was een grote toornigheid44) over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld.
19Doch Hij zond profeten onder hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden45) tegen hen, maar zij neigden de oren niet.
20En de Geest Gods toog Zacharia aan,46) den zoon van Jojada, den priester, die boven47) het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten.
21En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met stenen door het gebod des konings, in het voorhof48) van het huis des HEEREN.
22Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid,49) die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken!50)
23Daarom geschiedde het met den omgang des jaars, dat de heirkracht van Syrie tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem, en verdierven uit het volk al de vorsten des volks; en zij zonden al hun roof tot den koning van Damaskus.51)
24Hoewel de heirkracht van Syrie met weinig mannen kwam, evenwel gaf de HEERE in hun hand een heirkracht van grote menigte, dewijl zij de53)n HEERE, den God hunner vaderen, verlaten hadden;52) alzo voerden zij de oordelen54) uit tegen Joas.
25En toen zij van hem getogen waren (want zij lieten hem in grote krankheden), maakten zijn knechten, om het bloed55) der zonen56) van den priester Jojada, een verbintenis57) tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven der koningen.
26Dezen nu zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad,58) de zoon van Simeath, de Ammonietische, en Jozabad, de zoon van Simrith,59) de Moabietische.
27Aangaande nu zijn zonen,60) en de grootheid van den last,61) hem opgelegd, en het gebouw62) van het huis Gods, ziet, zij zijn geschreven in de historie63) van het boek der koningen; en zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats.