1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13


1Paulus, een apostel van1) Jezus Christus, door den wil van God, en Timotheus,2) de broeder, aan de Gemeente Gods, die te Korinthe is, met al de heiligen, die in geheel Achaje zijn:3)
2Genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
3Geloofd zij de God en Vader4) van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der5) barmhartigheden, en de God aller vertroosting;
4Die ons vertroost in al6) onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, met welke wij zelven van God vertroost worden.
5Want gelijk het lijden van7) Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting8) overvloedig.
6Doch hetzij dat wij verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid, die gewrocht wordt10) in de lijdzaamheid van hetzelfde lijden, hetwelk wij ook lijden; hetzij dat wij vertroost worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid;
7En onze hoop van u is vast,12) als die weten, dat, gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden, gij ook alzo gemeenschap hebt aan de vertroosting.
8Want wij willen niet13), broeders, dat gij onwetende zijt van onze verdrukking, die ons in Azie overkomen is, dat wij uitnemend zeer bezwaard zijn geweest boven onze macht,14) alzo dat wij zeer in twijfel waren, ook van het leven.
9Ja, wij hadden al zelven in onszelven het15) vonnis des doods, opdat wij niet op onszelven vertrouwen zouden, maar op God, Die de doden16) verwekt;
10Die ons uit zo groten17) dood verlost heeft, en nog verlost; op Welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal.
11Alzo gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed, opdat over de gave,18) door vele personen19) aan ons teweeggebracht ook voor ons dankzegging door20) velen gedaan worde.
12Want onze roem is deze,21) namelijk de getuigenis van ons geweten, dat wij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods,22) niet in vleselijke wijsheid,23) maar in de genade Gods,24) in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij ulieden.25)
13Want wij schrijven u geen andere dingen, dan die gij kent, of ook erkent;26) en ik hoop, dat gij ze ook tot het einde toe erkennen zult;
14Gelijkerwijs gij ook ten dele ons erkend27) hebt, dat wij uw roem zijn,28) gelijk gij ook de onze zijt, in den dag van den Heere Jezus.
15En op dit betrouwen31) wilde ik te voren tot u komen, opdat gij een tweede genade33) zoudt hebben;
16En door uw stad naar Macedonie gaan, en wederom van Macedonie tot u komen, en van ulieden naar34) Judea geleid worden.
17Als ik dan dit voorgenomen heb, heb ik ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het naar het vlees35) voor, hetgeen ik voorneem, opdat bij mij zou wezen, ja, ja, en36) neen, neen?
18Doch God is getrouw, dat ons woord,38) hetwelk tot u is geschied, niet is geweest ja en neen.39)
19Want de Zoon van God, Jezus Christus, Die onder u door ons is gepredikt, namelijk door mij, en Silvanus, en Timotheus, was niet ja en neen,40) maar is geweest ja in Hem.41)
20Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons.43)
21Maar Die ons met u bevestigt44) in Christus,45) en Die ons gezalfd heeft,46) is God;
22Die ons ook heeft verzegeld,47) en het onderpand des48) Geestes in onze harten gegeven.
23Doch ik aanroepe God tot een Getuige over mijn ziel, dat ik, om u te sparen50), nog te Korinthe niet ben gekomen.
24Niet dat wij heerschappij voeren51) over uw geloof, maar wij zijn medewerkers uwer blijdschap; want gij staat door het geloof.