1) | een apostel van |
|
Van den naam Paulus, zijn apostelschap en dezen gehelen apostolischen groet, zie de verklaring Rom. 1:1,7, en 1 Cor. 1:1,2,3.
|
|
2) | Timotheus, |
|
Overmits Timotheus tevoren van hem tot Corinthe was gezonden, en nu weder tot hem gekeerd was, door wien hij van den stand der gemeente bericht was, zo voegt hij hem hier bij zich, om hem in te meerder aanzien bij hen te maken, gelijk hij in den zendbrief Sosthenes met denzelfden titel van broeder, ook bij zich gevoegd had; 1 Cor. 1:1. Zie ook 1 Cor. 16:10,11.
|
|
3) | Achaje zijn: |
|
Dit is de naam van een voorname provincie in Griekenland, waar Corinthe in lag en het hoofd van was. Zie 1 Cor. 1:3.
|
|
4) | de God en Vader |
|
Dat is, God die de Vader is van onzen Heere Jezus Christus. Zie 1 Cor. 15:24.
|
|
5) | de Vader der |
|
Dat is, die zelf zeer barmhartig is over ons, en de oorsprong aller barmhartigheid en vertroosting in ons.
|
|
6) | vertroost in al |
|
Namelijk door Zijn Woord en door Zijnen Geest, gelijk Christus belooft Joh. 14:16.
|
|
7) | het lijden van |
|
Dat is, dat wij om Christus' wil lijden; of, dat wij lijden als leden van Christus, naar het voorbeeld van Christus, die het lijden, dat Zijnen leden aangedaan wordt als Zijn eigen rekent; Hand. 9:4; Rom. 8:17; Col. 1:24. Gr. de lijdingen.
|
|
8) | onze vertroosting |
|
Namelijk waarmede wij zelf vertroost worden en dienvolgens ook bekwaamheid krijgen, om anderen te beter te troosten. Zie 2 Cor. 1:4.
|
|
9) | tot uwe vertroosting |
|
Namelijk niet alleen omdat gij door ons voorbeeld zoudt gesterkt worden, maar ook omdat wij daardoor meer stof en ervaring zouden krijgen om ulieden te troosten en te sterken. Zie de aantekeningen Col. 1:24.
|
| No Link found
|
|
10) | gewrocht wordt |
|
Dat is, teweeggebracht wordt. Of, die krachtig is door de lijdzaamheid. Want de lijdzaamheid werkt bevinding van Gods hulp en trouw, en vervolgens ook hoop der zaligheid; Rom. 5:3,4.
|
|
11) | tot uwe vertroosting en |
|
Namelijk omdat wij vertroost zijnde, gij u daarover ook verheugt, en wij u alzo te beter ook kunnen troosten, en uwe zaligheid bevorderen.
|
| No Link found
|
|
12) | van u is vast, |
|
Gr. over u.
|
|
13) | Want wij willen niet |
|
Hier begint de apostel tot de verhandeling van de zaak zelve te komen, en verhaalt de eerste oorzaak die hem verhinderd heeft tot hen te komen, namelijk de overgrote verdrukking in Azië, waarvan te lezen is Hand. 19.
|
|
14) | boven onze macht, |
|
Dat is, zo zwaarlijk, dat wij daaronder zouden zijn bezweken, tenware ons de Heere wonderbaarlijk had gesterkt, en door Zijne macht bewaard, gelijk in 2 Cor. 1:9,10 verklaard wordt.
|
|
15) | in onszelven het |
|
Dat is, wij hadden alrede rekening gemaakt van niet te zullen ontkomen.
|
|
16) | die de doden |
|
Dat is, die dan veel meer, die in gevaar des doods zijn, door dezelfde macht kan verlossen.
|
|
17) | uit zo groten |
|
Dat is, uit zo groot een gevaar des doods; Exod. 10:17.
|
|
18) | de gave, |
|
Dat is, de genadige verlossing.
|
|
19) | door vele personen |
|
Dat is, door het voorbidden van velen.
|
|
20) | dankzegging door |
|
Namelijk die tevoren voor ons hadden gebeden. Want dankzegging moet volgen op het verhoren van de gebeden.
|
|
21) | onze roem is deze, |
|
Alzo spreekt de apostel om tevoorkomen de lasteringen der valse apostelen, die den apostel zochten verdacht te maken van ongestadigheid in zijne beloften, en van lichtvaardigheid in zijn gehelen handel, omdat hij volgens zijne toezegging, in het einde van den voorgaanden zendbrief nog tot hen niet was overgekomen.
|
|
22) | oprechtheid Gods, |
|
Dat is, die God van ons eist, en waarvan God getuige is.
|
|
23) | vleselijke wijsheid, |
|
Dat is, bedriegelijke, gelijk de vleselijke mensen plachten te gebruiken, en onder die ook de valse apostelen, om anderen te misleiden en hun eigen eer en voordeel te bevorderen.
|
|
24) | in de genade Gods, |
|
Dat is, in de kracht en oprechte wijsheid, die God uit genade mededeelt.
|
|
25) | allermeest bij ulieden. |
|
Gr. overvloediglijker. Dit zegt Paulus, niet alsof hij elders minder oprecht geweest ware, maar ten aanzien van den langen tijd, dien hij onder hen meer dan in andere gemeenten verkeerd had; Hand. 18:11.
|
|
26) | kent, of ook erkent; |
|
Namelijk uit mijn woord en wandel toen ik onder uw was. Of leest, namelijk in den brief aan u geschreven, die klaar en eenvoudig is.
|
|
27) | ten dele ons erkend |
|
Dit zegt de apostel, of ten aanzien van het beste deel, die zulks altijd gaarne erkenden, òf ook ten aanzien van de ganse gemeente, die alrede enige gebreken, op zijn voorgaand schrijven had verbeterd, gelijk blijkt uit het tweede en zevende hoofdstuk; hoewel zij nog te veel gehoor gaven aan sommigen, die het uiterlijk aanzien en de wereldse wijsheid te veel achtten.
|
|
28) | uw roem zijn, |
|
Dat is, dat wij uwe leermeesters zijn, op wie gij roemt en door wie gij bekent tot Christus gebracht te zijn.
|
|
29) | de onzen zijt |
|
Namelijk daar wij in Christus van roemen, dat wij u tot Christus' kennis en gemeenschap gebracht hebben, en door welke gij met vele geestelijke gaven versierd zijt.
|
| No Link found
|
|
30) | in den dag des Heeren Jezus. |
|
Dat is, ten uitersten dage, als Christus zal verschijnen om eens ieders doen te richten; hetwelk Paulus daarbij voegt om te tonen dat deze zijn en hun roem niet vleselijk of ijdel, maar welgegrond was, en van Christus zelf ten uitersten dage zou goedgekend worden.
|
| No Link found
|
|
31) | op dit betrouwen |
|
Namelijk dat gij in zulke achting bij mij zijt, en ik bij u was.
|
|
32) | wilde ik tevoren |
|
Namelijk volgens mijn schrijven; 1 Cor. 16:5,6,7.
|
| No Link found
|
|
33) | een tweede genade |
|
Dat is, die mij meer en meer versterkt zoudt worden in de genade en gaven van Christus, waarmede gij in mijn eerste komst tot u alrede begenadigd waart.
|
|
34) | van ulieden naar |
|
Dat is, van enigen van ulieden daartoe bestemd.
|
|
35) | naar het vlees |
|
Dat is, naar de wijze van vleselijke mensen; of uit vleselijke bedenkingen, die ongestadig zijn, en lichtelijk komen te veranderen; 2 Cor. 10:3.
|
|
36) | ja, ja, en |
|
Dat is, zeggen en loochenen; of zeggen en niet doen, hetgeen men zegt.
|
|
37) | God is getrouw dat |
|
Een wijze van spreken, wanneer men iets sterk wil betuigen, en is zoveel alsof hij zeide: Zo waarachtig als God getrouw is, zo is ons woord, enz. Of, God, die getrouw is, weet dat, enz.
|
| No Link found
|
|
38) | ons woord, |
|
Namelijk dat van ons tot u is gepredikt. Want in deze volgende vijf verzen wederspreekt de apostel eerst het besluit der valse leraars, die omdat de apostel deze belofte van tot hen te komen niet scheen gehouden te hebben, daaruit wilden besluiten dat dan zijn gehele predikatie onvast was, en daarop niet was te steunen. Doch op de belofte zelve van tot hen te komen, antwoordt hij hierna 2 Cor. 1:23,24.
|
|
39) | ja en neen. |
|
Dat is, onvast en onzeker, gelijk als de mensen, die nu ja nu neen zeggen over een zelfde zaak, onvast en onzeker zijn in hunne woorden en doen.
|
|
40) | was niet ja en neen, |
|
Namelijk in onze prediking. Gelijk Christus de Zaligmaker niet veranderlijk is, maar gisteren, heden en in eeuwigheid dezelfde is, Hebr. 13:8, alzo is Hij ook niet anders van ons gepredikt en is altijd hetzelfde Evangelie van Christus aan de gemeente van ons voorgesteld. Zie Gal. 1:7,8,9.
|
|
41) | in Hem. |
|
Namelijk God. Want gelijk hij Hem den Zoon Gods genaamd had, zo betuigt hij ook dat Christus is Ja, dat is, standvastigheid en waarheid in God of in Gods beloften, die enkel waarheid en vastheid zijn, gelijk in 2 Cor. 1:20 verklaard wordt.
|
|
42) | in Hem ja en zijn |
|
Namelijk in Christus Jezus. Want gelijk Christus altijd dezelfde is in Gods beloften, die onveranderlijk zijn, alzo zijn alle beloften Gods van onze zaligheid Ja, dat is waarheid, en Amen, dat is gewisheid en vastigheid, in Christus, omdat God in het Nieuwe Verbond gene beloften der zaligheid doet noch volbrengt dan in Christus en door Christus. Zie Joh. 14:6; Hand. 4:12; Ef. 1:3, enz.
|
| No Link found
|
|
43) | door ons. |
|
Dat is, door den dienst van ons apostelen en leraars, die in deze leer ook niemand moeten kennen dan Christus en dien gekruisigd; 1 Cor. 2:2; Col. 2:9,10, enz.
|
|
44) | bevestigt |
|
Namelijk in de waarheid.
|
|
45) | in Christus, |
|
Dat is, om de vrucht en kracht van alle beloften Gods te zoeken in Christus en door de gemeenschap met Christus.
|
|
46) | gezalfd heeft, |
|
Dat is, met de gaven des Heiligen Geestes begaafd heeft, die in de Schrift dikwijls bij olie of zuivere zalf wordt vergeleken. Zie Ps.. 45:8; Hand. 4:27, en Hand. 10:38; 1 Joh. 2:20,27.
|
|
47) | verzegeld, |
|
Dat is, als met opdrukking van zijn zegel verzekerd, namelijk van onze gemeenschap met Christus, en vervolgens van onze aanneming tot kinderen en tot erfgenamen Gods; Rom. 8:15,16; 1 Cor. 2:12.
|
|
48) | het onderpand des |
|
Gr. Arrhabon, welk woord, gelijk ook Arrha, eigenlijk betekent een onderpand, dat een deel of begin is van het toekomende goed, dat ons beloofd en verzekerd wordt, gelijk als iemand enig geld gereed geeft tot een begin en verzekering der betaling die beloofd is. Zie 2 Cor. 5:5; Ef. 1:13,14. De eerste gave dan des Geestes en des levens is een onderpand van onze gehele erve; alzo dat deze zalving, verzegeling en onderpand tot een zelfde einde dienen. Doch dit verhaal van deze weldaad dient daartoe, om te bewijzen dat dezelve in onze harten altijd krachtiger en gewisser wordt.
|
|
49) | over mijne ziel, |
|
Namelijk dat Hij die straffe, zo ik de waarheid niet zeg. Een rechte wijze van een waren eed, dien de apostel daarom hierbij voegt, omdat er zeer veel aan gelegen was dat zijn woord niet voor onvast zou gehouden worden.
|
| No Link found
|
|
50) | om u te sparen |
|
Dat is, om niet te moeten gebruiken de apostolische macht in het straffen der ongehoorzamen. Zie 2 Cor. 10.
|
|
51) | heerschappij voeren |
|
De apostel spreekt alzo om te verzachten hetgeen hij terstond tevoren gezegd had van hen niet te sparen; waarvan de zin is dat hij zulks niet zeide om hen te dreigen of te overmeesteren als een heer over hen en hun geloof, maar om hen als een dienaar en medewerker van Christus tot rechte erkentenis en betering van hunne fouten, en vervolgens tot rechte blijdschap met hem te brengen, tevoren, eer hij tot hen kwam, en om hun geloof, waarin zij stonden, alzo meer en meer te versterken, gelijk in het begin van het volgende hoofdstuk verklaard wordt.
|
|