| 1) | het eerste jaar van Darius, | 
 | 
  Zie boven Dan. 6:1.
 | 
|   | 
| 2) | Ahasveros, | 
 | 
  Verscheidene koningen der Perzen hebben dezen naam gehad.
 | 
|   | 
| 3) | uit het zaad der Meden, | 
 | 
  Dat is uit het geslacht, uit de natie der Meden. Dit wordt hier  bijgevoegd tot onderscheiding van Darius, den koning in Perzië,  in wiens tweede jaar de tempel is volbouwd geworden; Ezra 4:24.
 | 
|   | 
| 4) | die koning | 
 | 
  Of, in hetwelk, te weten jaar, hij koning geworden was.
 | 
|   | 
| 5) | gemaakt was | 
 | 
  Zie boven Dan. 6:1.
 | 
|   | 
| 6) | merkte ik, Daniël, | 
 | 
  Of, verstond ik Daniël, uit, enz.
 | 
|   | 
| 7) | in de boeken, | 
 | 
  Te weten in de schriften van den profeet Jeremia. Ofschoon  Daniël zulk een wijs en voortreffelijk profeet was, zo heeft hij  evenwel niet nagelaten de heilige Schrift te lezen, gelijk de  geestdrijvers en verachters van Gods Woord dat nalaten.
 | 
|   | 
| 8) | tot den profeet Jeremia geschied was, | 
 | 
  Zie Jer. 25:11,12, en Jer. 27:7, en Jer. 29:10.
 | 
|   | 
| 9) | in het vervullen der verwoestingen van Jeruzalem, | 
 | 
  Dat is, dat wanneer de verwoesting van Jeruzalem een einde zou  nemen, zeventig jaar was.
 | 
|   | 
| 10) | deed belijdenis, | 
 | 
  Te weten van mijn eigen zonden en van de zonden van mijn volk,  onder Dan. 9:20.
 | 
|   | 
| 11) | Och Heere! | 
 | 
  Vergelijk dit gebed met het gebed van Nehemia, Neh. 1:5, en Neh.  9:32.
 | 
|   | 
| 12) | verschrikkelijke God, | 
 | 
  Te weten den goddelozen.
 | 
|   | 
| 13) | Hem liefhebben | 
 | 
  Verandering van persoon voor, die U liefhebben en uwe geboden  houden.
 | 
|   | 
| 14) | Wij hebben gezondigd, | 
 | 
  Zie meer dergelijke belijdenissen, Ps. 106:6.
 | 
|   | 
| 15) | gerebelleerd, | 
 | 
  Van trap tot trap opklimmende, en niet rustende totdat wij tot  de hoogste trap der zonden gekomen waren.
 | 
|   | 
| 16) | rechten. | 
 | 
  Versta hier, en elders meer, door rechten of oordelen, die  wetten waarmede een ieder gegeven wordt wat hem toekomt, en het  gelijke van het ongelijke onderscheiden wordt.
 | 
|   | 
| 17) | niet gehoord naar Uw dienstknechten, | 
 | 
  Dat is, niet gehoorzaamd.
 | 
|   | 
| 18) | des lands. | 
 | 
  Te weten van het Joodse land.
 | 
|   | 
| 19) | Bij U, o Heere! | 
 | 
  Dat is, aan uwe zijde, U komt de lof der gerechtigheid toe. Of,  uwe is, enz.
 | 
|   | 
| 20) | gerechtigheid, | 
 | 
  Zie Deut. 6:25.
 | 
|   | 
| 21) | maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, | 
 | 
  Met deze woorden bekent de profeet, dat de oordelen Gods over  zijn volk rechtvaardig zijn. Vergelijk Jer. 7:19.
 | 
|   | 
| 22) | omdat wij tegen U gezondigd hebben. | 
 | 
  Of, die wij tegen U gezondigd hebben.
 | 
|   | 
| 23) | den Heere, onzen God, | 
 | 
  Dat is, aan des Heeren barmhartigheid en genadige vergeving  alleen, hangt ten enenmale al onze behoudenis; want bij ons is  niets dan oorzaak van verderving te vinden.
 | 
|   | 
| 24) | de barmhartigheden en vergevingen, | 
 | 
  Hij gebruikt deze woorden in het veelvoudig getal, om te  betekenen de menigvuldige genaden des Heeren in het vergeven der  veelvuldige zonden.
 | 
|   | 
| 25) | door de hand van Zijn knechten, de profeten. | 
 | 
  Dat is, door den dienst zijner dienstknechten.
 | 
|   | 
| 26) | heeft Uw wet overtreden, | 
 | 
  Hebreeuws, hebben overtreden, ziende op den zin.
 | 
|   | 
| 27) | uitgestort die vloek, | 
 | 
  Of, gedropen.
 | 
|   | 
| 28) | die geschreven is in de wet van Mozes, | 
 | 
  Zie Lev. 26:14, enz.; Deut. 27:15, enz., en Deut. 28:15, enz.,  en Deut. 29:20, en Deut. 30:17, enz., en Deut. 31:17,18, en  Deut. 32:19, enz.; Klaagl. 2:17.
 | 
|   | 
| 29) | bevestigd, | 
 | 
  Hebreeuws, verwekt, of doen opstaan.
 | 
|   | 
| 30) | die ons richtten, | 
 | 
  Dat is, die ons regeerden.
 | 
|   | 
| 31) | een groot kwaad, | 
 | 
  Te weten het kwaad der straf, dat is, een groot ongeluk, hetwelk  in de Klaagliederen van Jeremia in het brede verhaald wordt. Zie  aldaar Klaagl. 1:12, en Klaag. 2:13, enz.
 | 
|   | 
| 32) | in de wet van Mozes geschreven is, | 
 | 
  Zie boven Dan. 9:11.
 | 
|   | 
| 33) | op Uw waarheid. | 
 | 
  Dat is, op de zekerheid uwer dreigementen.
 | 
|   | 
| 34) | Daarom heeft de HEERE | 
 | 
  Of, daarom is de HEERE wakker geweest met dit kwaad. De zin is:  Hij heeft doen blijken dat Hij niet sliep en zijne dreigementen  niet vergeten had. Terwijl de zondaren in hunne zonden gerust  slapen, zo waakt de Heere al vast over hunne straf. Het  Hebreeuwse woord betekent niet alleen waken, maar ook  vervroegen, verwakkeren, verhaasten, gelijk Jer. 1:12. Zie de  aantekening aldaar.
 | 
|   | 
| 35) | het kwade gewaakt, | 
 | 
  Zie Dan. 9:13.
 | 
|   | 
| 36) | Gij die Uw volk | 
 | 
  Tot dien einde heeft God de kinderen Israëls verlost uit  Egypteland, om hun daardoor van zijnentwege te verzekeren, dat  Hij hun God wilde zijn en blijven; zie Lev. 22:33; Ps. 81:11;  Jes. 63:16. Daarom is het geen wonder dat de gelovigen zo  menigmaal Gode deze zijne weldaad voorhouden, zo om hun geloof  te sterken als om den Heere te bewegen aan zijn oude  barmhartigheid te gedenken. Zie Exod. 32:11; Neh. 1:10, en Neh.  9:10; Ps. 77:8.
 | 
 | No Link found
 | 
|   | 
| 37) | hebt U een Naam gemaakt, | 
 | 
  De zin is: Gij hebt ons verlost en beschermd om uws naams wil,  om uwe macht bekend te maken; Ps. 106:8. Wend derhalve uw  toornig gemoed van ons, opdat uwe eer niet gekwetst worde. Zie  Exod. 32:12; Ps. 115:1.
 | 
|   | 
| 38) | wij hebben gezondigd, | 
 | 
  Dit moet men zo niet verstaan, alsof God onze gebeden verhoorde  en ons weldeed omdat wij gezondigd hebben en goddeloos geweest  zijn, want daarom is God op ons vertoornd en daarom straft Hij  ons; maar alsdan verhoort Hij onze gebeden, als wij onze zonden  belijden en onze onwaardigheid bekennen. Vergelijk Ps. 25:11, en  Ps. 106:4,5,6.
 | 
|   | 
| 39) | naar al uw gerechtigheden, | 
 | 
  De zin is: Heere, dat Gij uwe dreigementen hebt waar gemaakt,  ons verlatende en onzen vijanden sterkte tegen ons gevende,  enz., dat is alles geschied naar uwe gerechtigheid, want wij  hebben het met onze zonden duizendmaal over verdiend; maar,  Heere, vergeet ook dat deel uwer gerechtigheid niet, waardoor  Gij allen boetvaardigen houdt hetgeen Gij hun uit genade beloofd  hebt. Gelijk God maar één is, alzo is er ook maar ééne  gerechtigheid of rechtvaardigheid in God, maar er zijn velerlei  betoningen derzelve, en onder anderen betoont Hij dezelve,  wanneer Hij den boetvaardigen houdt hetgeen Hij hun uit genade  beloofd heeft. Vergelijk Neh. 1:8,9, en Neh. 9:8; Ps. 51:16.
 | 
|   | 
| 40) | laat toch Uw toorn en Uw grimmigheid | 
 | 
  Dat is, laat toch ophouden die zware straffen, die Gij  rechtvaardiglijk over Jeruzalem en het ganse Joodse volk hebt  uitgestort om hunne zonden te straffen. Zie Micha 7:9; Openb.  15:7. Anders: uw toorn en uwe grimmigheid wende zich af van,  enz.
 | 
|   | 
| 41) | Uw stad Jeruzalem, | 
 | 
  Alsof hij zeide: Dit is uwe stad, die Gij u verkoren hebt uit al  de steden van den gansen aardbodem, wend derhalve uw toorn van  haar af.
 | 
|   | 
| 42) | Uw heiligen berg; | 
 | 
  Hebreeuws, den berg uwe heiligheid. Zie Ps. 2:6.
 | 
|   | 
| 43) | bij allen, | 
 | 
  Hebreeuws, bij al onze rondommigheden; dat is, bij allen die  rondom ons gelegen zijn. Vergelijk Klaagl. 1:8, enz., en Klaagl.  2:15,16, en Klaagl. 3:14, en Ps. 44:14,15,16,17, en Ps. 79:4, en  Ps. 89:42,51.
 | 
|   | 
| 44) | het gebed Uws knechts, | 
 | 
  Dat is, naar mijn gebed, die uw knecht ben.
 | 
|   | 
| 45) | lichten | 
 | 
  Dat is, aanschouw uw heiligdom met een vriendelijk en gunstig  gelaat. Van deze manier van spreken, zie Num. 6:25.
 | 
|   | 
| 46) | over Uw heiligdom, | 
 | 
  Dat is, over uwen tempel, of veel meer, over de binnenste plaats  des tempels, waar God op de ark of cherubim zat.
 | 
|   | 
| 47) | om des HEEREN wil. | 
 | 
  Dat is, doe het niet om onze waardigheid, maar om des Heeren  Christus' wil. Alzo staat er Jes. 10:27: Het juk zal afgescheurd  worden om des Gezalfden, of om des Messias' wil. En Ps. 80:16:  Om des Zoons wil; en ook Ps. 84:10.
 | 
|   | 
| 48) | Neig Uw oor, mijn God! | 
 | 
  Vergelijk de woorden, die de koning Hizkia gebruikt, Jes. 37:17.
 | 
|   | 
| 49) | onze verwoestingen, | 
 | 
  Dat is, hoe jammerlijk wij verwoest zijn.
 | 
|   | 
| 50) | die naar Uw Naam genoemd is; | 
 | 
  Dat is, die de stad des Heeren genoemd wordt; zie Deut. 28:10;  Amos 9:12; 1 Kon. 14:21. Hebreeuws, over welke uw naam is [of  wordt] aangeroepen, of uitgeroepen.
 | 
|   | 
| 51) | wij werpen onze smekingen | 
 | 
  Zie van deze manier van spreken Jer. 36:7; Ps. 141:2.
 | 
|   | 
| 52) | op onze gerechtigheden, | 
 | 
  Dat is, steunende op onze rechtvaardige daden, of werken, of  vanwege.
 | 
|   | 
| 53) | Uw stad, en Uw volk | 
 | 
  Zie boven Dan. 9:18.
 | 
|   | 
| 54) | nederwierp | 
 | 
  Gelijk boven Dan. 9:18.
 | 
|   | 
| 55) | om den wil van de heiligen bergs mijns Gods; | 
 | 
  Hebreeuws, over, of voor den berg der heiligheid van mijnen God;  dat is, opdat Gods kerk in haar vorigen stand moge hersteld  worden.
 | 
 | No Link found
 | 
|   | 
| 56) | de man | 
 | 
  Zie boven Dan. 8:15.
 | 
|   | 
| 57) | Gabriel, | 
 | 
  Zie van den naam en persoon van dezen engel, boven Dan. 8:16.
 | 
|   | 
| 58) | in het begin in een gezicht gezien had, | 
 | 
  Of, tevoren, of in het eerste, te weten in het gezicht van den  ram met twee horens en van den bok, Dan. 8.
 | 
|   | 
| 59) | snellijk gevlogen, | 
 | 
  Hebreeuws, met vermoeidheid; niet dat de engelen kunnen vermoeid  of moede worden, maar het wordt zo gezegd om uit te drukken zulk  ene snelheid als, naar ons begrip, vermoeidheid moet  veroorzaken. Anders: in de vlucht.
 | 
|   | 
| 60) | mij aanrakende, | 
 | 
  Bij dit aanraken, of aanroeren des engels heeft God den profeet  gesterkt. Zie onder Dan. 10:19.
 | 
|   | 
| 61) | des avondoffers. | 
 | 
  Dat is, in het laatste vierendeel van den dag, ter welker uur  het avondoffer placht geofferd te worden; toen de tempel en  Joodse godsdienst nog in wezen waren; zie Exod. 28:39,41; Num.  28:4. Te dezer tijd bad ook Elia, 1 Kon. 18:36, enz., zie ook  Hand. 3:1. Hieruit nemen sommigen af dat Daniël hier geopenbaard  is in welken tijd van den dag Christus zichzelven voor onze  zonden zou opofferen.
 | 
|   | 
| 62) | uitgegaan, | 
 | 
  Te weten uit den hemel, van God gezonden zijnde.
 | 
|   | 
| 63) | den zin te doen verstaan. | 
 | 
  Hebreeuws, het verstand; namelijk om u te onderrichten van de  wederopbouwing der stad Jeruzalem en de herstelling van den  staat van het Joodse volk.
 | 
|   | 
| 64) | In het begin uwer smekingen | 
 | 
  Dat is, van dien tijd af, dat gij hebt begonnen te bidden voor  de verlossing van Israël, heb ik bevel ontvangen van u te  antwoorden.
 | 
|   | 
| 65) | het woord uitgegaan, | 
 | 
  Dat is, het bevel.
 | 
|   | 
| 66) | een zeer gewenst man; | 
 | 
  Hebreeuws, begeerten; dat is, een man der begeerten; zie onder  Dan. 10:11; dat is, een man dien men zeer begeert, een man Gode  en den mensen aangenaam; alzo staat er Dan. 10:3: brood der  begeerten, en vaten der begeerten, 2 Kron. 20:25, en klederen  der begeerten, Gen. 27:15. Sommigen menen dat Daniël genoemd  wordt een man der begeerten, omdat hij meer dan ooit enig man  begeerd en gewenst heeft de verlossign van zijn volk,  wederopbouwing van den tempel en den godsdienst, gelijk zulks af  te nemen is uit zijn gebed en zijn vasten, Dan. 10.
 | 
|   | 
| 67) | dit woord, | 
 | 
  Of, deze zaak.
 | 
|   | 
| 68) | merk op dit gezicht. | 
 | 
  Of, leer dit gezicht, dat is, deze profetie, die ik u zal te  kennen geven, wel terdege verstaan.
 | 
|   | 
| 69) | Zeventig | 
 | 
  Daniël had maar gebeden om de verlossing van zijn volk uit  Babel, de Heere geeft hem dat niet alleen, maar oneindig meer,  want Hij openbaart hem daarenboven den tijd, wanneer niet alleen  de Joden, maar ook zijn ganse volk uit de macht des duivels en  der eeuwige verdoemenis door den Messias zou verlost worden.
 | 
|   | 
| 70) | weken | 
 | 
  Versta hier jaarweken, gelijk Lev. 25:8; elke week van zeven  jaren, tezamen makende vier honderd en negentig jaren; waar nu  deze vier honderd en negentig jaren beginnen en waar zij  eindigen, daarvan is verscheiden gevoelen. Sommigen beginnen ze  van het eerste jaar der monarchie van Cyrus, en eindigen ze in  den dood van Christus; hetwelk wel de eenvoudigste mening  schijnt te zijn, uit Jes. 44:28, en Jes. 45:13; 2 Kron.  36:22,23; Ezra 1:1, enz.; doch anderen beginnen ze van het  zevende jaar van Artaxerxes Longimanus, en eindigen ze ook in  den dood van Christus. Anderen beginnen ze van het tweede jaar  van Darius Nothus, en eindigen ze in de verstoring van Jeruzalem  door Titus. Van welk alles de verstandige lezer zal mogen  oordelen.
 | 
|   | 
| 71) | zijn bestemd | 
 | 
  Te weten van God. Hebreeuws, zijn afgehouwen, of afgesneden; dat  is bescheiden, besloten.
 | 
|   | 
| 72) | over uw volk, | 
 | 
  Gedurende welke uw volk en uw heilige stad zal overkomen hetgeen  ik u straks zal openbaren.
 | 
|   | 
| 73) | om de overtreding te sluiten, | 
 | 
  Of, om op te sluiten, of om te bedwingen de overtreding. Anders:  dat Hij, te weten Christus] de overtreding besluit; dat is, dat  hij voor de zonden des volks genoeg doe, opdat dezelve als in  een kerker besloten worden, dat zij niet meer voor Gods  aangezicht komen.
 | 
|   | 
| 74) | om de zonden te verzegelen, | 
 | 
  Dat is, om te bedekken de zonden der uitverkorenen, dat zij voor  het aangezicht van God niet komen. Dit heeft Christus door  zijnen dood teweeg gebracht. Anders: om de zonden te verdelgen.
 | 
|   | 
| 75) | om de ongerechtigheid te verzoenen, | 
 | 
  Te weten door de offerande van Christus aan het kruis.
 | 
|   | 
| 76) | om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, | 
 | 
  Hebreeuws, ene gerechtigheid der eeuwigheden, door welke alleen  zij, die ooit gerechtvaardigd zijn en rechtvaardig zullen  worden, moeten gerechtvaardigd worden voor God, Hebr. 9:12. Deze  gerechtigheid is gelegen in de vergeving der zonden en  toerekening der gerechtigheid van Jezus Christus.
 | 
|   | 
| 77) | den profeet te verzegelen, | 
 | 
  Dat is, de profetie, te weten de profetieën der profeten van  Christus' lijden en de heerlijkheid daarop volgende, 1 Petr.  1:11, welke God den profeten door gezichten heeft geopenbaard.
 | 
|   | 
| 78) | de heiligheid der heiligheden | 
 | 
  Dat is, den Heere Christus, die daar is het waarachtige heilige  der heiligen, omdat in Hem al de schatten van heiligheid,  rechtvaardigheid, en ook van wijsheid en kennis van God  verborgen zijn, ons ten goede; en dat Hij is de ware ark des  verbonds, door welken God de woorden des levens tot de wereld  spreekt; de rechte genadestoel, door welken wij de verzoening  hebben, enz.
 | 
|   | 
| 79) | te zalven. | 
 | 
  Te weten met den Heiligen Geest; dat is als in te wijden en te  bereiden tot zijn zaligmakend ambt.
 | 
|   | 
| 80) | Weet dan, en versta: | 
 | 
  Onze Heere Jezus Christus doet even deze zelfde vermaning,  aangaande deze profetie; Matth. 24:15.
 | 
|   | 
| 81) | van den uitgang des woords, | 
 | 
  Dat is, van dien tijd af, dat er een bevel zal uitgaan dat men  het volk, [te weten het Joodse volk] wederbrengen, dat is  loslaten zal uit de Babylonische gevangenschap, en hetzelve  Jeruzalem herbouwen zal. Versta hier door het woord het bevel,  gelijk Dan. 9:23, te weten het bevel van Cyrus, naar sommiger  gevoelen. Zie 2 Kron. 36:22,23, en Ezra 1:1, en boven de  aantekening Dan. 9:24, van het begin der zeventig weken. Anders:  om weder te brengen; dat is, om weder ter hand te stellen; te  weten de vaten des tempels, die uit den tempel naar Babel  gevoerd waren. Anders: om te herstellen, namelijk den staat der  kerk en der regering.
 | 
|   | 
| 82) | Messias | 
 | 
  Dat is, tot op Christus, het Hebreeuwse woord Messias, [hetwelk  even hetzelfde, dat Christus betekent, namelijk een gezalfde]  staat ook Joh. 1:42, en Joh. 4:25.
 | 
|   | 
| 83) | den Vorst, | 
 | 
  Of, leidsman, gelijk Jes. 55:4, of hertog, gelijk 2 Sam. 7:8, en  2 Kon. 20:5.
 | 
|   | 
| 84) | de straten, | 
 | 
  Hebreeuws, de straat en de gracht. Anders: uitgehouwen gracht.  Versta dit van de stadsgrachten.
 | 
|   | 
| 85) | in benauwdheid der tijden. | 
 | 
  Want al wat onder Ezra aan de muren gebouwd was, dat werd kort  daarna door de vijanden der Joden weder omvergeworpen, en de  poorten met vuur verbrand. En onder Nehemia moesten zij bouwen  met den troffel in de ene en het geweer in de andere hand, Neh.  4:17; waarom de Joden zich zozeer haastten, dat zij het gebouw  van den muur optrokken in twee en vijftig dagen.
 | 
|   | 
| 86) | na die twee en zestig weken | 
 | 
  Namelijk na de negen en zestigste week, want de zeven  voorgenoemde weken moeten bij deze twee en zestig weken gevoegd  worden.
 | 
|   | 
| 87) | uitgeroeid worden, | 
 | 
  Het Hebreeuwse woord betekent somtijds zoveel als een misdadiger  om het leven brengen. Zie Lev. 17:4.
 | 
|   | 
| 88) | maar het zal niet voor Hem zelven zijn; | 
 | 
  Dat is, niet tot zijn voordeel, maar tot voordeel van zijne  uitverkorenen; of niet om zijner zonden wil. Anders, doch Hij  zal gene [schuld] hebben, of maar zonder zijne [misdaad]. Of,  zonder enige [schuld]. Anders, en zal geen [helper] hebben. Zie  Dan. 11:44. Anders, en niet meer zijn; te weten onder de mensen,  opgenomen zijnde ter rechterhand des Vaders. Vergelijk Gen.  5:24.
 | 
|   | 
| 89) | een volk des vorsten, | 
 | 
  Dat is, het heirleger der Romeinen.
 | 
|   | 
| 90) | zijn einde zal zijn met een overstromende vloed, | 
 | 
  Te weten het einde, hetwelk de Romeinse vorst het Joodse volk  zal aanbrengen. Of, het laatste dat hij het Joodse volk zal  aandoen.
 | 
|   | 
| 91) | vastelijk besloten verwoestingen. | 
 | 
  De zin is: Zij zijn vastelijk besloten, en de tijd is precies  bestemd, wanneer zij komen en wanneer zij ophouden zullen.  Sommigen verstaan dit aldus: Totdat Gods oorlog tegen zijn volk  een einde hebbe, zijn de verwoestingen precies bestemd.
 | 
|   | 
| 92) | velen het verbond versterken | 
 | 
  Of, voortreffelijken; te weten de uitverkorenen en gelovigen.
 | 
|   | 
| 93) | een week; | 
 | 
  Dat is, zeven jaren, in het midden van welke de Heere Christus  is gedood, en in den overigen tijd hebben de apostelen de Joden  met het Evangelie van Christus bediend.
 | 
|   | 
| 94) | in de helft der week | 
 | 
  Te weten in het midden van die zeventigste week.
 | 
|   | 
| 95) | doen ophouden, | 
 | 
  Te weten door zijnen dood, die een offerande en slachtoffer is,  waardoor alle heiligen in der eeuwigheid geheiligd worden, voor  welken al de Levietische offeranden verdwenen zijn, gelijk de  schaduw voor de zon. Want hoewel zij nog een weinig tijds na de  hemelvaart van Christus geduurd hebben, zo heeft nochtans met  den dood van Christus straks al hare wettelijkheid en nuttigheid  opgehouden.
 | 
|   | 
| 96) | over den gruwelijken | 
 | 
  Hebreeuws, over den vleugel der verfoeiselen, of verfoeiingen.  Versta, het verfoeilijke heidense Romeinse krijgsvolk, [Matth.  24:15], over hetwelk een krijgsoverste zal zijn, die deze  verwoesting zal aanrichten naar Gods rechtvaardig oordeel.
 | 
|   | 
| 97) | vleugel | 
 | 
  Of, benden. Zie Ezech. 12:14.
 | 
|   | 
| 98) | tot de voleinding toe, | 
 | 
  Zie de aantekening Jer. 4:27.
 | 
|   | 
| 99) | die vastelijk besloten zijnde, | 
 | 
  Zie Jes. 28:22.
 | 
|   |