1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25


1In die dagen1) werd Hizkia krank tot stervens toe; en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef bevel2) aan uw huis, want gij zult sterven,3) en niet leven.
2Toen keerde hij4) zijn aangezicht om naar den wand, en hij bad tot den HEERE, zeggende:
3Och, HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid5) en met een volkomen hart6) gewandeld, en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb. En Hizkia weende gans zeer.7)
4Het gebeurde nu, als Jesaja uit het middelvoorhof8) nog niet gegaan was, dat het woord des HEEREN tot hem geschiedde, zeggende:
5Keer weder en zeg tot Hizkia, den voorganger Mijns volks: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken; aan den derden dag zult gij opgaan in het huis des HEEREN;
6En Ik zal vijftien jaren tot uw dagen toedoen,9) en zal u10) uit de hand des konings van Assyrie verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen om Mijnentwil,11) en om Mijns knechts12) Davids wil.
7Daarna zeide Jesaja: Neemt een klomp vijgen; en zij namen ze, en legden ze op de zweer, en hij werd genezen.13)
8Hizkia nu had gezegd14) tot Jesaja: Welk is het teken, dat de HEERE mij gezond maken zal, en dat ik den derden dag in des HEEREN huis zal opgaan?
9En Jesaja zeide: Dit zal u een teken van den HEERE zijn, dat de HEERE het woord, dat Hij gesproken heeft, doen zal: Zal de15) schaduw16) tien graden17) voorwaarts gaan,18) of tien graden achterwaarts keren?19)
10Toen zeide Hizkia: Het is der schaduwe licht,20) tien graden nederwaarts te gaan; neen, maar dat de schaduw tien graden achterwaarts kere.
11En Jesaja, de profeet, riep den HEERE aan; en Hij deed de schaduw tien graden achterwaarts keren in de graden, dewelke zij nederwaarts gegaan was, in de graden van Achaz'21) zonnewijzer.
12Te dier tijd zond Berodach22) Baladan23) de zoon van Baladan, de koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkia; want hij had gehoord, dat Hizkia krank geweest was.
13En Hizkia hoorde24) naar hen,25) en hij toonde hun zijn ganse schathuis,26) het zilver, en het goud, en de specerijen, en de beste olie, en zijn wapenhuis,27) en al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat hij hun niet toonde.
14Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen, uit Babel.
15En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb.
16Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor des HEEREN woord.28)
17Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is,29) en wat uw vaderen tot dezen dage toe opgelegd hebben, naar Babel weggevoerd zal worden; er zal niets overgelaten worden, zegt de HEERE.
18Daartoe zullen zij van uw zonen,30) die uit u zullen voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn31) in het paleis des konings van Babel.
19Maar Hizkia zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN, dat gij gesproken hebt, is goed. Ook zeide hij: Zou het niet,32) naardien vrede en waarheid in mijn dagen wezen zal?
20Het overige nu der geschiedenissen van Hizkia, en al zijn macht, en hoe hij den vijver33) en den watergang gemaakt heeft, en water in de stad gebracht heeft,34) zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
21En Hizkia ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats.