|
---|
1 | Aleph.1) Hoe zit2) die stad3) zo eenzaam,4) die vol volks was,5) zij is als een weduwe geworden,6) zij, die groot was onder de heidenen, een vorstin onder de landschappen,7) is cijnsbaar geworden.8)
|
2 | Beth. Zij9) weent10) steeds11) des nachts,12) en haar tranen lopen over haar kinnebakken; zij heeft geen trooster onder al haar liefhebbers;13) al haar vrienden14) hebben trouwelooslijk met haar gehandeld,15) zij zijn haar tot vijanden geworden.16)
|
3 | Gimel. Juda17) is in gevangenis gegaan18) vanwege de ellende, en vanwege de veelheid der dienstbaarheid;19) zij20) woont onder de heidenen,21) zij vindt geen rust; al haar vervolgers achterhalen ze22) tussen de engten.23)
|
4 | Daleth. De wegen Sions24) treuren,25) omdat niemand op het feest komt;26) al haar27) poorten zijn woest,28) haar priesters zuchten:29) haar jonkvrouwen zijn bedroefd, en zij zelve is in bitterheid.30)
|
5 | He. Haar tegenpartijders zijn ten hoofd geworden,31) haar vijanden zijn gerust;32) omdat haar de HEERE bedroefd heeft,33) vanwege de veelheid harer overtredingen;34) haar kinderkens35) gaan henen36) in de gevangenis voor het aangezicht des tegenpartijders.
|
6 | Vau. En van de dochter Sions37) is al haar sieraad weggegaan;38) haar vorsten zijn als de herten,39) die geen weide vinden,40) en zij gaan krachteloos henen41) voor het aangezicht des vervolgers.
|
7 | Zain. Jeruzalem is, in de dagen harer ellende42) en harer veelvuldige ballingschap,43) indachtig aan al haar gewenste dingen,44) die zij van oude dagen af45) gehad heeft; dewijl haar volk door de hand des tegenpartijders valt, en zij geen helper heeft; de tegenpartijders zien haar aan,46) zij spotten met haar rustdagen.47)
|
8 | Cheth. Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd,48) daarom is zij als een afgezonderde vrouw49) geworden; allen,50) die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben;51) zij zucht ook,52) en zij is achterwaarts gekeerd.53)
|
9 | Teth. Haar onreinheid54) is in haar zomen,55) zij heeft niet gedacht aan haar uiterste,56) daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald;57) zij heeft geen trooster.58) HEERE,59) zie mijn ellende aan,60) want de vijand maakt zich groot.61)
|
10 | Jod. De tegenpartijder62) heeft zijn hand aan al haar gewenste dingen63) uitgebreid; immers heeft zij aangezien,64) dat de heidenen65) in haar heiligdom gingen,66) waarvan Gij geboden hadt,67) dat zij in Uw gemeente68) niet komen zouden.
|
11 | Caph. Al haar volk zucht,69) brood zoekende,70) zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwik73)ken.71) Zie,72) HEERE, en aanschouw, dat ik onwaard geworden ben.74)
|
12 | Lamed. Gaat het ulieden niet aan,75) gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart,76) die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.
|
13 | Mem. Van de hoogte77) heeft Hij78) een vuur79) in mijn beenderen gezonden,80) waarover81) Hij geheerst heeft; Hij heeft voor mijn voeten een net uitgebreid,82) Hij heeft mij achterwaarts doen keren,83) Hij heeft mij woest en ziek gemaakt den gansen dag.84)
|
14 | Nun. Het juk85) mijner overtredingen is aangebonden door Zijn hand, zij zijn samengevlochten,86) zij zijn op mijn hals87) geklommen;88) Hij heeft mijn kracht doen vervallen;89) de HEERE heeft mij in hun handen gegeven,90) ik kan niet opstaan.91)
|
15 | Samech. De Heere heeft al mijn sterken92) in het midden van mij vertreden;93) Hij heeft een bijeenkomst94) over mij uitgeroepen,95) om mijn jongelingen96) te verbreken; de Heere heeft de wijnpers der jonkvrouw,97) der dochter van Juda, getreden.
|
16 | Ain. Om dezer dingen wille ween ik;98) mijn oog, mijn oog vliet af van water,99) omdat de trooster,100) die mijn ziel zou verkwikken,101) verre van mij is; mijn kinderen102) zijn verwoest,103) omdat de vijand104) de overhand heeft.
|
17 | Pe. Sion breidt haar handen uit,105) daar is geen trooster voor haar; de HEERE heeft van Jakob106) geboden,107) dat die rondom hem zijn, zijn tegenpartijders zouden zijn; Jeruzalem is als een afgezonderde vrouw onder hen.108)
|
18 | Tsade. De HEERE is rechtvaardig,109) want ik ben Zijn mond wederspannig geweest;110) hoort toch,111) alle gij volken, en ziet mijn smart; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen112) zijn in de gevangenis gegaan.
|
19 | Koph. Ik riep tot mijn liefhebbers,113) maar zij hebben mij bedrogen;114) mijn priesters en mijn oudsten115) hebben in de stad den geest gegeven, als zij spijze voor zich zochten, opdat zij hun ziel mochten verkwikken.116)
|
20 | Resch. Aanzie,117) HEERE, want mij is bange; mijn ingewand is beroerd,118) mijn hart heeft zich omgekeerd119) in het binnenste van mij, want ik ben zeer wederspannig geweest;120) van buiten heeft mij het zwaard121) van kinderen beroofd, van binnen is als de dood.122)
|
21 | Schin. Zij horen, dat ik zucht, maar ik heb geen trooster; al mijn vijanden horen mijn kwaad;123) en zij zijn vrolijk, dat Gij het gedaan hebt;124) als Gij den dag zult voortgebracht hebben,125) dien Gij uitgeroepen hebt,126) zo zullen zij zijn, gelijk ik ben.127)
|
22 | Thau. Laat al hun kwaad128) voor Uw aangezicht komen, en doe hun,129) gelijk als Gij mij gedaan hebt vanwege al mijn overtredingen; want mijn zuchtingen zijn vele, en mijn hart is mat.130)
|
|
---|