1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1En ik zag een1) ander groot en wonderlijk2) teken in den hemel; namelijk zeven engelen,3) hebbende de zeven laatste4) plagen; want in deze is de toorn Gods geeindigd.
2En ik zag als een glazen zee,5) met vuur gemengd; en die de overwinning6) hadden van het beest, en van zijn beeld,7) en van zijn merkteken, en van het getal zijns naams, welke stonden8) aan de glazen zee, hebbende de citers Gods;9)
3En zij zongen het gezang van Mozes,10) den dienstknecht Gods, en het gezang des Lams,11) zeggende: Groot en wonderlijk12) zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God, rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij13) Koning der heiligen!
4Wie zou U niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Want Gij zijt alleen heilig; want alle volken zullen14) komen, en voor U aanbidden; want Uw oordelen15) zijn openbaar geworden.
5En na dezen zag16) ik, en ziet, de tempel des17) tabernakels der getuigenis in den hemel werd geopend.18)
6En de zeven engelen, die de zeven19) plagen hadden, kwamen uit den tempel, bekleed met rein en blinkend20) lijnwaad, en omgord om de21) borst met gouden gordels.
7En een van de vier22) dieren gaf den zeven engelen zeven gouden23) fiolen, vol van den24) toorn Gods, Die in alle eeuwigheid leeft.
8En de tempel werd25) vervuld met rook uit de heerlijkheid26) Gods, en uit Zijn kracht; en niemand kon in27) den tempel ingaan, totdat de zeven plagen der zeven engelen geeindigd waren.