1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk!
2Waarom1) weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is,2) en uw arbeid3) voor hetgeen niet4) verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk5) naar Mij, en eet het goede,6) en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen.
3Neigt uw oor,7) en komt tot Mij, hoort, en uw ziel8) zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken,9) en u geven10) de gewisse weldadigheden van David.
4Ziet, Ik heb12) hem13) tot een getuige14) der volken gegeven, een vorst en gebieder15) der volken.
5Ziet, gij zult een volk roepen,16) dat gij niet kendet,17) en het volk,18) dat u niet kende, zal tot u lopen,19) om des HEEREN uws Gods wil, en om des Heiligen20) Israels wil, want Hij heeft u verheerlijkt.21)
6Zoekt den HEERE, terwijl Hij te vinden is;22) roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.
7De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige23) man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.24)
8Want Mijn gedachten25) zijn niet ulieder gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE.
9Want gelijk26) de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedachten dan ulieder gedachten.
10Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt, en derwaarts niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrenge27) en uitspruite, en zaad geve den zaaier, en brood den eter;
11Alzo zal Mijn woord,28) dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig29) tot Mij wederkeren; maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn30) in hetgeen31), waartoe Ik het zende.
12Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken,32) en met vrede voortgeleid worden; de bergen33) en heuvelen zullen geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en alle bomen des velds zullen de handen samenklappen.
13Voor een doorn34) zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan; en het zal den HEERE35) wezen tot een naam, tot een eeuwig teken,36) dat niet uitgeroeid zal worden.