1) | Waarom |
|
Dat is, waarom doet gij veel vergeefse kosten en moeite, drijvende uw afgoderij en bijgeloof, daar toch door zulke middelen geen leven noch vaste troost te verkrijgen is?
|
|
2) | voor hetgeen geen brood is, |
|
Hebreeuws, voor niet brood; aldus noemt hij de valse leer en bijgelovigheden, die het hart der mensen niet kunnen spijzigen of verzadigen; als daar was de leer schriftgeleerden en Farizeën van eigen gerechtigheid, buiten Christus en zijne gerechtigheid.
|
|
3) | uw arbeid |
|
Dat is, het geld, dat gijlieden met uwen arbeid gewonnen hebt.
|
|
4) | voor hetgeen niet |
|
Hebreeuws, om niet ter verzadiging.
|
|
5) | Hoort aandachtiglijk |
|
Hebreeuws, hoort horende; dat is hoort aandachtiglijk, naarstiglijk, of ernstiglijk naar mij.
|
|
6) | eet het goede, |
|
Dit is ook al van een geestelijk eten te verstaan, gelijk ook wat er volgt.
|
|
7) | Neigt uw oor, |
|
Dit spreekt God de Vader.
|
|
8) | uw ziel |
|
Dat is, zij zal troost en vreugde hebben als zij mij hoort.
|
|
9) | maken, |
|
Zie Gen. 15:18, en Jer. 34:18,19.
|
|
10) | en u geven |
|
Deze woorden van Paulus, Hand. 13:34, waar aldus staat: Ik zal ulieden die heilige en trouwe [beloften] van David geven.
|
|
11) | Davids. |
|
Dat is, die Ik David heb beloofd. Zie 2 Sam. 7:13, en Ps. 89:29. Tot voltrekking dezer weldadigheden was het van node dat Christus van de doden zou opstaan en alzo tot zijn eeuwig rijk ingaan. Tot zulk einde verhaalt de apostel Paulus deze spreuk, Hand. 13:34 om de opstanding van Christus te bewijzen. Enigen verstaan hier door David den Heere Christus, alzo dat door de weldadigheden van David te verstaan zouden zijn de weldadigheden, die Christus het volk Gods verwerven en geven zou. Alzo ook Jer. 30:9; Ezech. 34:23, enz.
|
| No Link found
|
|
12) | Ik heb |
|
Te weten God de Vader.
|
|
13) | Hem |
|
Te weten Christus, den zoon van David, die ook Davids Heere en Verlosser is.
|
|
14) | tot een getuige |
|
Dat is tot een profeet en leraar, die de hemelse waarheid betuigt; of die van mijnen wil getuigenis geeft.
|
|
15) | gebieder |
|
Om te gebieden en te bevelen wat Hem belieft.
|
|
16) | gij zult een volk roepen, |
|
O Jezus Christus.
|
|
17) | dat gij niet kendet, |
|
Dat is, naar hetwelk gij niet vraagdet, maar liet het op zijne wegen wandelen. Zie Hand. 14:16. Of, dat gij voor uw volk niet kendet.
|
|
18) | het volk, |
|
Hebreeuws, een volk, die u niet kenden, zullen tot u lopen, dat is, die naar u niet vraagden, noch u voor hunnen Zaligmaker kenden.
|
|
19) | zal tot u lopen, |
|
Dat is, met groten ijver en begeerte uwe leer aannemen.
|
|
20) | om des Heiligen |
|
Of, en tot den Heilige Israëls; zie Ps. 71:22.
|
|
21) | want Hij heeft u verheerlijkt. |
|
Of als Hij u [o Christus] zal verheerlijkt hebben; namelijk door de opstanding uit de doden, Rom. 1:4, en door de verhoging aan zijne rechterhand in de hemelen, vanwaar Hij den Heiligen Geest op de apostelen zenden zou, Hand. 2; doende grote wonderen door de kracht van denzelven; Hand. 3:13, en Hand. 4:10.
|
|
22) | terwijl Hij te vinden is; |
|
Dat is, terwijl Hij zijne goedertierenheid den armen zondaren aanbiedt, dezelven tot boete en bekering nodigende; zie Ps. 32:6. Het zijn de woorden van den profeet.
|
|
23) | ongerechtige |
|
Hebreeuws, de man der boosheid, of der ongerechtigheid.
|
|
24) | vergeeft menigvuldiglijk. |
|
Hebreeuws, Hij vermeerdert te vergeven, of met vergeven.
|
|
25) | Want Mijn gedachten |
|
Hier spreekt God de Heere wederom, en het is zoveel als Hij zeide: Gij mensen zijt van zulken aard, dat gij het niet lichtelijk vergeeft noch vergeet als u iemand vertoornd heeft, inzonderheid als hij het te grof maakt; maar Ik vergeef spoedig al degenen, wien het leed is dat zij mij vertoornd hebben en die mij om vergeving bidden. Ik ben ook niet wankelmoedig, of ongetrouw, gelijk de mensen, maar al wat Ik beloof doe Ik gewisselijk.
|
|
26) | gelijk |
|
Of, [zoveel] vergelijk hiermede Ps. 103:11.
|
|
27) | zij voortbrenge |
|
Te weten de aarde.
|
|
28) | Mijn woord, |
|
Dat is, het woord mijner belofte.
|
|
29) | niet ledig |
|
Dat is, niet zonder iets uit te richten.
|
|
30) | voorspoedig zijn |
|
Of, geluk hebben, wel gedijen.
|
|
31) | in hetgeen |
|
Of, tot welk, of werwaarts.
|
|
32) | uittrekken, |
|
Te weten uit de geestelijke gevangenis van den duivel, nadat gij door Christus zult verlost zijn, waarvan de Babylonische gevangenschap een beeld was.
|
|
33) | de bergen |
|
Zie Jes. 35:1. De zin is dat alle creaturen, al is het dat zij ongevoelig zijn, nochtans het werk des Heeren met vreugde zullen helpen bevorderen. Zie de aantekening Ps. 98:8.
|
|
34) | Voor een doorn |
|
Dat is, die tevoren al distelen en doornen waren, dat is onvruchtbaar en tot alle goed onbekwaam, zullen vruchtbaar worden, en als schone bomen opwassen, nadat zij door den Heiligen Geest zullen vernieuwd en wedergeboren zijn. Zie dergelijke manier van spreken Jes. 41:19.
|
|
35) | het zal den HEERE |
|
De zin is: Door de verlossing en heiliging der kerk zal God zijn oneindige goedheid en almogendheid inzonderheid doen blijken, waarom Hij in der eeuwigheid zal geloofd en geprezen worden.
|
|
36) | een eeuwig teken, |
|
Te weten een gedenkteken.
|
|