1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1De woestijn1) en de dorre plaatsen2) zullen hierover3) vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als een roos.
2Zij zal lustig4) bloeien, en zich verheugen, ja, met verheuging, en juichen; de heerlijkheid5) van Libanon is haar gegeven, het sieraard van Karmel en Saron; zij zullen zien6) de heerlijkheid des HEEREN, het sieraad onzes Gods.
3Versterkt7) de slappe handen, en stelt de struikelende8) knieen vast.
4Zegt den onbedachtzamen9) van harte: Weest sterk, en vreest niet; ziet, ulieder10) God zal ter wrake11) komen met de vergelding Gods. Hij zal komen en ulieden verlossen.12)
5Alsdan13) zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden.
6Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen wateren14) uitbarsten,15) en beken in de wildernis.
7En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woningen der draken, waar zij gelegen hebben,16) zal gras17) met riet en biezen zijn.
8En aldaar zal een verheven baan18) en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden; de onreine19) zal er niet doorgaan, maar hij zal20) voor deze zijn;21) die dezen weg wandelt,22) zelfs de dwazen23) zullen niet dwalen.24)
9Er zal geen leeuw zijn, en geen verscheurend26) gedierte zal daarop komen, noch aldaar gevonden worden; maar de verlosten zullen daarop wandelen.
10En de vrijgekochten27) des HEEREN zullen wederkeren,28) en tot Sion29) komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vrolijkheid en blijdschap zullen zij verkrijgen,30) maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden.