1) | gij zijt schoon, |
|
De Bruid van Christus wordt schoon genoemd, niet alleen ten aanzien dat zij in Christus wordt aangemerkt, maar ook omdat zij naar het beeld van Christus veranderd wordt van klaarheid tot klaarheid, als van des Heeren Geest; 2 Cor. 3:18. Zie boven, Hoogl. 1:15.
|
|
2) | gij zijt schoon; |
|
Zie boven, Hoogl. 1:15.
|
|
3) | duivenogen |
|
Zie de aantekening Hoogl. 1:15.
|
| No Link found
|
|
4) | tussen |
|
Of, tussen uwe tuigen; gelijk onder Hoogl. 4:3. Anders: uwe haarbindselen.
|
|
5) | is als een kudde |
|
Dat is, het is schoon, glad en teder, als het haar der geiten, die op den berg van Gilead weiden, of ergens in een goede vette landouw gaan, en daarvan vet worden en teder zacht haar krijgen; dat is, gij zijt versierd met goede werken.
|
|
6) | berg Gileads |
|
Deze landstreek was zeer bekwaam om het vee te weiden, vanwege hare vettigheid, gelijk blijkt uit Gen. 31:21; Num. 32:1; Jer. 22:6.
|
|
7) | afscheren. |
|
Het Hebreeuwse woord vindt men alleen hier en onder, Hoogl. 6:5; het betekent afscheren, of kaal maken; dat is afeten. Anders: die glinsteren van den berg van Gilead.
|
|
8) | Uw tanden |
|
Te weten, uw geestelijke tanden, met welke gij de spijs der ziel moet herkauwen, hebben al het sieraad, dat men in de tanden zou mogen vereisen, en zijn dienvolgens bekwaam om de geestelijke spijs te kauwen en herkauwen.
|
|
9) | geschoren |
|
Of, afgesneden zijn; of die elkander gelijk gemaakt zijn, alzo dat de een niet groter is dan de ander, anderszins zou het kwalijk staan en hinderlijk zijn in het kauwen der geestelijke spijs.
|
|
10) | die uit de wasstede |
|
Of, die opkomen van het wassen, en derhalve schoon en wit zijn.
|
|
11) | zonder jongen. |
|
Dat is, onvruchtbaar.
|
| No Link found
|
|
12) | Uw lippen |
|
De lippen zijn de instrumenten om de woorden voort te brengen; en hier betekenen zij de leraars van het Woord en derzelver lieflijke leringen, hetwelk met de naastvolgende woorden [en uwe spraak is lieflijk] breder wordt te kennen gegeven.
|
|
13) | als een scharlaken |
|
Dat is, rood, hetwelk in de lippen geprezen wordt. Het betekent dat hare leer den ledematen der gemeente aangenaam is.
|
|
14) | een stuk |
|
Daar men rode korrels of granen in ziet. Onder den slaap moet men mede verstaan de rode blozende wangen, zijnde een deel van de schoonheid van het aangezicht. Doch hier betekent het schaamte, en eerbaarheid in de ledematen der Kerk, zich nauw wachtende van iets te doen of te spreken, waar zij schaamrood van worden.
|
|
15) | tussen |
|
Gelijk boven, Hoogl. 4:1.
|
|
16) | Uw hals |
|
Dat is, uw hals is rechtop hoog en sterk, en met sieraad omhangen, gelijk die schone toren, dien David gebouwd heeft. Zie Neh. 3:19,25, en Micha 4:8. Doch anderen verstaan dit van den burg Davids, 2 Sam. 5:7,9. Dit betekent den moed, kloekmoedigheid en zekere hoop der kerk van Christus, die met Christus haar Hoofd verenigd zijnde, haar nek niet meer buigt om den duivel te dienen of de zonde, Rom. 6:17,18; of de mensen, 1 Cor. 7:23. Maar door de wapenen van haren krijg [die niet vleselijk zijn, maar machtig door God, om de sterken neder te werpen, 2 Cor. 10:4], staat zij vast in den bozen dag, gewapend gelijk er geschreven staat Ef. 6:11, enz.
|
|
17) | tot ophanging |
|
Of, tot ene wapenkamer, of magazijn van allerlei wapentuig. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier gevonden; en het schijnt dat hier zulke wapenen worden te verstaan gegeven, die tot kwetsing of bezering des vijands dienen, gelijk door de rondassen en schilden zodanige wapenen, waarmede men zijn lichaam beschermt en de slagen afweert.
|
|
18) | duizend rondassen |
|
Het getal van duizend staat hier en elders voor een groot getal.
|
|
19) | der helden. |
|
Van de helden Davids en hun kloeke daden zie 2 Sam. 23:8, en 1 Kron. 11:10 tot 1 Kron. 11:47, wier schilden ter eeuwiger gedachtenis in Davids toren opgehangen zijnde, hier betekenen al diegenen, die door het schild des geloofs, vele grote en treffelijke dingen hebben uitgericht, van welke de apostel enigen verhaalt Hebr. 11.
|
|
20) | twee borsten |
|
Versta hier bij de twee grote borsten die leringen en vertroostingen, die in het Oude en Nieuwe Testament te vinden zijn, waarmede de gelovigen gespijsd en gelaafd worden. Zie Jes. 66:11, en 1 Petr. 2:2. Anderen verstaan door de twee borsten der Bruid de bediening des Woord Gods en der heilige sacramenten, waarmede de schapen en lammeren van Christus als op een goede vette weide gevoed worden.
|
|
21) | zijn gelijk |
|
Dat is, zij zijn beide schoon, vol, vast en elkander gelijkvormig. Alzo zijn in alle manieren het Oude en Nieuwe Testament elkander gelijk, het een met het andere in alles accorderende en overeenkomende.
|
|
22) | die onder |
|
Te weten, in vette en gezonde weiden, betekenende de goede en gezonde leer der kerk. Zie Hoogl. 5:13.
|
|
23) | Totdat |
|
De Bruidegom beantwoordt hier de zwarigheid, die zijne Bruid mocht voorwerpen, zeggende: Heere Jezus Christus, ben ik zo schoon in uwe ogen, waarom wacht Gij zolang met het houden van onze bruiloft? Hierop antwoordt de Bruidegom: Gij moet verwachten den tijd, die hiertoe van eeuwigheid bestemd en besloten is; te weten den tijd van de oprichting aller dingen; Hand. 3:21. Dat is, totdat der wereld avond of einde komt, dan zal Ik u tot mij opnemen, middelerwijl zal Ik tot den mirreberg gaan; dat is ten hemel opvaren, waarheen de gelovigen dagelijks hunne gebeden [die als een welriekende mirre en wierook zijn; Hoogl. 5:13] opofferen en heenzenden; Ik aldaar zijnde en blijvende uw Voorspreker bij mijn hemelsen Vader.
|
|
24) | Geheel |
|
Boven, Hoogl. 4:1, en Hoogl. 1:15, wordt de Bruid schoon genoemd; hier wordt zij geheel schoon genoemd, dewijl zij in Christus geheel schoon en volmaakt is, Ef. 5:25,26,27; Col. 1:22; en Col. 2:10; Openb. 14:5.
|
|
25) | gebrek |
|
Zie van dit woord Spreuk. 9:7.
|
|
26) | Bij Mij |
|
Dit spreekt Christus tot zijne Bruid, die Hij straks gezegd heeft heel schoon te zijn. De zin is: Kom tot mij in den hemel, dien gij nu door het geloof aanschouwt, als gij het beloofde land Kanaän zaagt van boven de omliggende bergen, die hier genoemd worden, zijnde nog onder de tirannen gezeten, die men hier moet verstaan door de leeuwen en luipaarden. Zie Ps. 57:4. Enigen verstaan hier door deze bergen aan verscheidene hoeken van het Joodse land liggende, niet alleen de beroeping der Joden, maar ook der heidenen in die vier hoeken der wereld verstrooid.
|
|
27) | o bruid! |
|
Aldus wordt de kerk hier en in het volgende genoemd, ten aanzien van het geestelijke huwelijk met haren Bruidegom Christus, hetwelk in den dag der bruiloft in den hemel zal voltrokken worden. Zie Joh. 3:29; 2 Cor. 11:2, en Ef. 5:25; Openb. 19:7, en Openb. 21:2,9.
|
|
28) | Libanon af; |
|
Libanon, of Libanus, is wel een zeer lustige plaats geweest, Deut. 3:25, maar bij andere vruchtbare plaatsen vergeleken zijnde, was het ene wildernis, Jes. 29:17, en als een wildbaan, of jachtplaats, 2 Kon. 14:9, waarop hier gezien wordt. Doch op andere plaatsen der Heilige Schrift betekent Libanus voortreffelijke en lieflijke dingen, ten aanzien van de menigte der schone bomen, die daarop wiessen; gelijk Hoogl. 3:9, en Hoogl. 5:15.
|
|
29) | top |
|
Of, spits. Hebreeuws, het hoofd.
|
|
30) | Amana, |
|
Dit is ene berg in Syrië, waar een vallei en rivier was, die denzelfden naam hadden, anders genoemd Abana, 2 Kon. 5:12. Strabo zegt, lib. 14, dat deze berg is bezeten geweest van verscheidene tirannen.
|
|
31) | Senir |
|
Van de bergen Senir en Hermon zie Deut. 3:9. Senir is hier te nemen voor een deel van den berg Hermon.
|
|
32) | Hermon, |
|
Hermon is een vermaarde berg, van welken te lezen is Ps. 42:7, en Ps. 89:13. Hij wordt anders Sion genoemd, met ene S.; Deut. 4:48.
|
|
33) | der leeuwinnen, |
|
Of, der leeuwen.
|
|
34) | van de bergen der luipaarden. |
|
Hierbij verstaan enigen: verlost en bevrijd zijnde, zult gij zien het gevaar waarin gij geweest zijt. En aan de andere zijde zult gij zien den gelukkigen staat, waar gij toe gebracht zijt; of iets dergelijks; zie 1 Cor. 6:9,10,11.
|
|
35) | Hoe schoon |
|
Dat is, hoe vermakelijk en hoe aangenaam is het mij, dat Ik uwe liefde te mijwaarts bespeur. Zie boven, Hoogl. 1:2. Deze liefde is gelegen in het onderhouden der geboden van Christus; 1 Joh. 2:3,4,5.
|
|
36) | wijn, |
|
Zie de aantekening boven, Hoog. 1:2,4.
|
|
37) | uwer olien |
|
Versta door de oliën of zalven de gaven van den Heiligen Geest, welke de kerk ontvangen heeft. Zie Filipp. 4:18; 1 Joh. 2:20,27. Hoogl. 1:3 roemt de Bruid den reuik der oliën of zalven. Zie de aantekening aldaar. Alzo roemt hier de Bruidegom de oliën der Bruid. Zie Jes. 62:4,5.
|
|
38) | specerijen! |
|
Dat is, welriekende kruiden, gelijk die waren, waar de heilige zalf of olie van gemaakt was, Exod. 30:23. Zie ook 2 Kron. 9:1,8, en 2 Kron. 16:14; Esth. 2:12.
|
|
39) | Uw lippen, |
|
Met welke gij God aanroept, zijn Woord predikt, zijnen naam looft en prijst en uwen naaste sticht.
|
|
40) | druppen |
|
Dat is, uwe redenen zijn mij zo lieflijk en aangenaam als den mensen het honigzeem. Zie deze gelijkenis ook Ps. 19:11, en Ps. 119:103.
|
|
41) | honig en melk |
|
Dit betekent hetzelfde dat straks gezegd is. Zie 1 Petr. 2:2.
|
|
42) | de reuk uwer |
|
Dat is, uwe goede werken.
|
|
43) | de reuk van Libanon. |
|
Op den berg Libanon wiessen vele welriekende bomen en kruiden, inzonderheid wierookbomen, waar de berg Libanon zijnen naam van heeft, want Lebona betekent wierook. Hos. 14:6,7,8, belooft God Israël dat zijn reuk zou zijn als de Libanon, door den dauw zijner genade. Zie 2 Cor. 2:14,15.
|
|
44) | besloten hof, |
|
Of, gegrendelde, toegesloten, in slot gedane hof. Hiermede wordt de onbevlekte, geestelijke reinheid en kuisheid der kerk beduid, die den vreemden vrijers of verleiders geen toegang geeft. Doch anderen verstaan dit van de bescherming Gods, die zijne kerk bewaart voor de wilde dieren; dat is voor de wrede tirannen. Jes. 5: vergelijkt God zijne kerk bij een besloten wijnstok; en Zach. 2:5 belooft Hij rondom Jeruzalem te zullen zijn een vurige muur.
|
|
45) | een besloten wel, |
|
Uit welke het klare water van het heilig Evangelie is spruitende, waarmede de bedroefde harten en gemoederen verkwikt en gelaafd worden, Ps. 23:2; achtervolgens de belofte, die God zijne kerk doet, Jes. 58:11. En daarom wordt deze wel of springader gezegd besloten te zijn, omdat dit water der genade alleen den ledematen der kerk toekomt. Niemand komt daartoe dan door Christus.
|
|
46) | een verzegelde |
|
Versta hierdoor de verzekering of bevestiging der genade, die Christus zijne gemeente bewijst, zie 2 Cor. 1:22; Ef. 1:13; ja zijne gemeente alleen, want dat men verzegelt, dat maakt men anderen niet deelachtig. Zie Jes. 8:16.
|
|
47) | Uw scheuten |
|
Of, uwe planten, of ranken, of plantsoenen; dat is, de gelovigen en ledematen der kerk zijn overvloediglijk met goede werken versierd en vervuld, gelijk een granaatappel vol korrels is. Zij zijn als vruchtbare bomen geplant bij een vers water, Ps. 1:3, en Ps. 92:13.
|
|
48) | een paradijs |
|
Of, lusthof, schone boomgaard. Het betekent eigenlijk ene plaats met bomen beplant, gelijk blijkt uit Pred. 2:5; het wordt ook somtijds genomen voor een bos of woud, Neh. 2:8.
|
|
49) | edele vruchten, |
|
Of, uitnemende, voortreffelijke vruchten. Versta hierdoor de goede werken der gelovigen, die God aangenaam zijn, gelijk granaatappelen en andere lieflijke vruchten den mensen zijn.
|
|
50) | cyprus |
|
Zie boven, Hoogl. 1:14. Hebreeuws, cyprussen met nardussen, of veel cyprus met veel nardus. Daarom wordt het woord nardus hier gesteld in het getal van velen, en Hoogl. 4:14; in het getal van een, omdat er verscheidene soorten van nardus zijn; of versta hier de bladeren van cyprus en nardus, die ook wèl rieken.
|
|
51) | kalmus |
|
Anders, zoet riet, kalmus en kaneel werden gebruikt in de heilige olie, Exod. 30:23, gelijk de mirre in de olie der zalving; Exod. 30:23 tot Exod. 30:34.
|
|
52) | bomen |
|
Dat is, van zulke bomen, die wierook geven.
|
|
53) | aloe, |
|
Of, sandelboom. Zie Num. 24:6; Spreuk. 7:17, en Ps. 45:9.
|
|
54) | alle |
|
Hebreeuws, alle hoofdspecerijen; dat is allerlei voornaamste specerijen. Zie Exod. 30:23.
|
|
55) | voornaamste specerijen. |
|
Versta hierbij, uit Hoogl. 4:13, zijn uwe scheuten, of ranken. En door deze lieflijke, welriekende kruiden of specerijen worden te kennen gegeven de velerlei gaven des Heiligen Geestes, waarmede de godzaligen begenadigd zijn; zie 1 Cor. 12:5,6, enz.; Gal. 5:22,23; 1 Petr. 4:10.
|
|
56) | O fontein |
|
Met deze woorden roemt de Bruid haren Bruidegom, die haar begiftigt met overvloed van wateren, dat is, met vele voortreffelijke geestelijke gaven, waarmede al de hoven, dat is al de gemeenten bewaterd en bevochtigd worden om overvloedige vruchten te dragen. Zie Jes. 58:11.
|
|
57) | der levende |
|
Dat is, der gedurige wateren, altijd lopende, nimmermeer verdrogende of vervuilende, maar de mensen met hunne lieflijkheid verversende. Zie Gen. 26:19. Dusdanig water geeft Christus den zijnen. Zie Joh. 4:10,14, en Joh. 7:38,39, en Jes. 12:3.
|
|
58) | die uit Libanon |
|
Het schijnt dat hier gezien wordt op de rivier de Jordaan, die haar oorsprong neemt aan den voet van den Libanon, en zij liep langs door het beloofde land, hetzelve bevochtigende. Daar staat Openb. 22:1, dat er uit den troon Gods en des Lams [hetwelk Christus is] een zuivere stroom van het levende water voortkwam.
|
|
59) | Ontwaak, |
|
Of, rijs op, sta op. Dit is ook een zegen, dien God over zijn hof, dat is over zijne kerk zendt. Te weten, dat de winden daarop waaien, om dien te verversen en de lucht te zuiveren, en alzo denzelven vruchtbaarder te maken. Versta hier door den wind den Heiligen Geest, gelijk Joh. 3:8, en Hand. 2:2. En ofschoon de zuider- en noordenwind van verscheiden kwaliteiten en werkingen zijn, de een zijnde koud, de andere warm, de een vochtig, de ander droog, zo zijn zij nochtans beide dezen hof of der kerk Gods bevorderlijk, die somtijds scherpe bestraffingen, somtijds ook kalmte en zoete vertroosting van node heeft.
|
|
60) | doorwaai |
|
Het is God, die de winden voortbrengt uit zijne schatkamers; Ps. 135:7.
|
|
61) | mijn hof, |
|
Merk dat de kerk dezen hof noemt haren hof, ook zijnen: te weten Christus' hof, ten verscheiden opzien. Christus is de eigenaar en erfgenaam van dezen hof; maar de opzieners der kerk zijn Gods akkerlieden en medewerkers in dezen hof, dat is gemeente, waaraan iegelijk lidmaat de geestelijke gemeenschap mede heeft; 1 Cor. 3:9.
|
|
62) | dat zijn specerijen |
|
Dat is, opdat de reuk verspreid worde.
|
|
63) | ate |
|
Dat is, dat Hij de vruchten geniete, die wij door Hem, door de werking en kracht zijns Geestes, voortbrengen, waardoor wij schuldig zijn Hem te eren; Rom. 6:22.
|
|
64) | edele vruchten. |
|
Zie boven, Hoogl. 4:13.
|
|