1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Roep uit de keel, houd niet in,1) verhef uw stem als een bazuin, en verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis Jakobs hun zonden.
2Hoewel2) zij Mij dagelijks3) zoeken,4) en een lust hebben5) aan de kennis Mijner wegen, als een volk, dat gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, vragen zij Mij6) naar de rechten der gerechtigheid; zij hebben een lust7) tot God te naderen;
3Zeggende: Waarom vasten8) wij, en Gij ziet het niet aan, waarom kwellen9) wij onze ziel, en Gij weet het niet?10) Ziet,11) ten dage, wanneer gijlieden vast, zo vindt12) gij uw lust, en gij eist gestrengelijk al uw arbeid.13)
4Ziet, tot twist14) en gekijf vast gijlieden, en om goddelooslijk15) met de vuist te slaan; vast niet gelijk heden,16) om uw stem17) te doen horen in de hoogte.
5Zou het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle, dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide? Zoudt gij dat een vasten heten, en een dag den HEERE aangenaam?
6Is niet dit het vasten, dat Ik verkies: dat gij losmaakt de knopen18) der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks,19) en dat gij vrij loslaat de verpletterden,20) en alle juk verscheurt?21)
7Is het niet, dat gij den hongerige uw brood mededeelt,22) en de armen, verdrevenen23) in huis brengt? Als gij een naakte ziet,24) dat gij hem dekt,25) en dat gij u voor uw vlees26) niet verbergt?27)
8Dan zal uw licht28) voortbreken als de dageraad, en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid29) zal voor uw aangezicht heengaan, en de heerlijkheid30) des HEEREN zal uw achtertocht31) wezen.
9Dan zult gij roepen, en de HEERE zal antwoorden;32) gij zult schreeuwen, en Hij zal zeggen: Ziet, hier ben Ik. Zo gij uit het midden van u wegdoet het juk,33) het uitsteken34) des vingers, en het spreken35) der ongerechtigheid;36)
10En zo gij uw ziel37) opent voor den hongerige, en de bedrukte38) ziel verzadigt; dan zal uw licht39) in de duisternis opgaan, en uw donkerheid40) zal zijn als de middag.
11En de HEERE zal u geduriglijk leiden,41) en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten,42) en uw beenderen vaardig maken;43) en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een springader44) der wateren, welker wateren niet ontbreken.45)
12En die uit u46) voortkomen, zullen bouwen de oude47) verwoeste plaatsen; de fondamenten, van geslacht tot geslacht48) verwoest, zult gij oprichten;49) en gij zult genaamd worden: Die de bressen50) toemuurt, die de paden weder opmaakt, om te bewonen.
13Indien gij51) uw voet van den sabbat afkeert, van te doen uw lust op Mijn heiligen dag; en indien52) gij den sabbat noemt een verlustiging, opdat de HEERE53) geheiligd worde, Die te eren is; en indien gij dien eert, dat gij uw wegen54) niet doet, en uw eigen lust55) niet vindt, noch een woord56) daarvan spreekt;
14Dan zult gij57) u verlustigen in den HEERE, en Ik zal u doen58) rijden op de hoogten der aarde, en Ik zal u spijzigen59) met de erve van uw vader Jakob; want de mond des HEEREN heeft het gesproken.