1) | houd niet in, |
|
Houd uwe stem niet op, of niet in.
|
|
2) | Hoewel |
|
Of, want zij zoeken mij dagelijks.
|
|
3) | dagelijks |
|
Hebreeuws, dag, dag; zie Ps. 61:9.
|
|
4) | zoeken, |
|
Dat is, in den tempel komen om mij hunne offeranden te brengen en hunne gebeden aldaar te doen; maar het gaat hun niet ter harte, het geschiedt al uit huichelarij.
|
|
5) | een lust hebben |
|
Dat is, zich houden alsof zij daar een oprechten lust aan hadden, dat zij de priesters de wet horen lezen en verklaren.
|
|
6) | vragen zij Mij |
|
Te weten door de profeten.
|
|
7) | zij hebben een lust |
|
Hebreeuws, zij hebben lust tot de nadering Gods; dat is, zij stellen zich uitwendiglijk alzo aan, alsof zij lust daaraan hadden en alsof het hun ernst ware mijne geboden te weten en hun leven naar dezelve aan te stellen.
|
|
8) | Waarom vasten |
|
Dit zijn de woorden der huichelaars, die door hun huichelenden en uiterlijken godsdienst veel bij God menen te verdienen.
|
|
9) | kwellen |
|
Te weten met vasten en honger te lijden; zie Lev. 16:29.
|
|
10) | Gij weet het niet? |
|
Dat is, houdt u alsof gij het niet wist.
|
|
11) | Ziet, |
|
Dat is het antwoord des Heeren op de voorgaande vraag der Joden, alsof Hij zeide: Wilt gij de oorzaak weten, waarom ulieder vasten mij niet aangenaam is? Ziet, Ik zal het zeggen; uwe huichelarij is er oorzaak van, want terwijl gij vast, laat gij niet af van boze stukken te bedrijven.
|
|
12) | zo vindt |
|
Dat is, zo richt gij uit wat u behaagt, gelijk Jes. 58:13. Of, gij benaarstigt u om te vinden en te genieten waar gij lust en genoegen aan hebt.
|
|
13) | al uw arbeid. |
|
Hebreeuws, smarten; dat is arbeid, dien uwe knechten en maagden met smart moeten doen. Anders: al uwen arbeid; dat is al uw goed, dat gij met arbeid verkregen hebt, en voorts uwe schulden, die gij van uw goed hebt uitstaan, vordert gij strengelijk. Zie Spreuk. 5:10.
|
|
14) | tot twist |
|
Dat is, om met uwe knechten, maagden, schuldenaars en anderen te twisten.
|
|
15) | om goddelooslijk |
|
Hebreeuws, om met de vuist der goddeloosheid te slaan; te weten uwe knechten en maagden.
|
|
16) | gelijk heden, |
|
Hebreeuws, als heden, of na dezen dag. Hetwelk enigen uitleggen: gelijk het dezen dag [vereist] in welken God doet blijken dat Hij tegen ulieden vertoornd is.
|
|
17) | om uw stem |
|
Dat is, opdat uw gebed verhoord wordt in den hemel bij God.
|
|
18) | de knopen |
|
Dat is, de zware dienstbaarheid uwer broeders, die zichzelven uit armoede aan u verkocht hebben, en die gij onbarmhartig tot zwaren arbeid aandrijft, alsof het vreemde slaven waren, hetwelk God verbiedt, Lev. 25:39. Zie de aantekening aldaar.
|
|
19) | des juks, |
|
Te weten van het juk, of der dienstbaarheid, die gij uwen verarmden broeders oplegt, dezelven onderdrukkende met uw woeker en boze werken.
|
|
20) | de verpletterden, |
|
Of, gebrokenen; dat is, tot verderf, of tot niet gebracht.
|
|
21) | juk verscheurt? |
|
Juk, dat is, zware en onverdragelijke lasten. In één woord, de Heere leert in dit en in Jes. 58:7 dat wanneer men recht en wel vasten zal, zo moet men zich niet alleen onthouden van lichamelijke spijs, maar men moet ook werken des lichts doen.
|
|
22) | mededeelt, |
|
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk in twee stukken delen, als wanneer iemand een brood midden doorsneed, en gaf zijnen nooddruftigen broeder de ene helft.
|
|
23) | verdrevenen |
|
De zin is: Die als rebellen uit hun vaderland ten onrechte verdreven zijn. Anders: de ellendigen, bedrukten; te weten door de geweldige heerschappij der groten.
|
|
24) | een naakte ziet, |
|
Dat is, een kwalijk geklede; zie Job 22:6.
|
|
25) | dekt, |
|
Te weten met klederen.
|
|
26) | voor uw vlees |
|
Voor uwen naasten, die enerlei vlees en bloed heeft gelijk gij. Zie de aantekening Neh. 5:5.
|
|
27) | niet verbergt? |
|
Versta hierbij: maar dat gij door de armoede en ellende uwer broeders u tot barmhartigheid laat bewegen.
|
|
28) | uw licht |
|
Dat is, uw geluk en vreugde. Zie Esth. 8:16, en Job 18:6.
|
|
29) | uw gerechtigheid |
|
Dat is, de vrucht uwer gerechtigheid, te weten uwe gelukzaligheid, die u de Heere uit genade geven zal. Zie Ps. 24:5. Anderen verstaan hier door de gerechtigheid den Heere Christus zelf, gelijk Jer. 23:6.
|
|
30) | de heerlijkheid |
|
Dat is, de gelukzaligheid, die haar oorsprong heeft in de goedheid en macht des Heeren, die daarmede zijne heerlijkheid te kennen geeft.
|
|
31) | zal uw achtertocht |
|
Hebreeuws, zal u verzamelen. Zie de aantekening Num. 10:25; Jes. 52:12.
|
|
32) | zal antwoorden; |
|
Dat is, Hij zal u verhoren.
|
|
33) | het juk, |
|
Zie boven Jes. 58:6.
|
|
34) | het uitsteken |
|
Dat is, het dreigen, als gij iemand met den vinger dreigt, of als gij met het opsteken van den vinger of het opheffen van de vuist te kennen geeft het voornemen, dat gij hebt om uw geweld in het werk te stellen.
|
|
35) | het spreken |
|
Te weten als gij uwen naaste scheldt of smaadt.
|
|
36) | der ongerechtigheid; |
|
Of, ondeugd, ijdelheid.
|
|
37) | uw ziel |
|
Of, uwe ziel voortbrengt; dat is, uw hart, uzelven, uw hartelijke goedgunstigheid. De zin is: Zo gij uw hart den hongerige opent, en uit mededogenheid den arme en hongerige zult goeddoen.
|
|
38) | de bedrukte |
|
Dat is, den bedrukten mens.
|
|
39) | uw licht |
|
Versta hier door het licht zegen en welstand. Zie boven Jes. 58:8; gelijk door de duisternis allerlei tegenspoed. Zie de aantekening Gen. 15:12.
|
|
40) | uw donkerheid |
|
Dat is, uwe ellenden en zwarigheden zullen in blijdschap veranderd worden.
|
|
41) | leiden, |
|
Gelijk een herder zijne schapen leidt.
|
|
42) | in grote droogten, |
|
Hebreeuws, in dorrigheden; dat is, in dure tijden en hongersnood.
|
|
43) | vaardig maken; |
|
Of, vet maken, dat is sterken. Zie Spreuk. 15:30.
|
|
44) | springader |
|
Hebreeuws, uitgangen.
|
|
45) | ontbreken. |
|
Hebreeuws, liegen, dat is, denwelken het nimmermeer aan water ontbreekt, en derhalve niemand tevergeefs komt om daaruit te scheppen of putten; vergelijk Job 6:15, en Job 40:28.
|
|
46) | die uit u |
|
Hebreeuws, [die uit u], dat is uwe nakomelingen, die uit u zullen geboren worden.
|
|
47) | de oude |
|
Hebreeuws, de woestheden of dorre woeste plaatsen der eeuwigheid; dat is, die plaatsen, die lang woest gelegen hebben, te weten de vervallen huizen binnen Jeruzalem, en wat daaromheen lang vervallen, ongebouwd, verwoest en ledig gelegen heeft; zie Jes. 61:4.
|
|
48) | van geslacht tot geslacht |
|
Dat is, vele jaren lang.
|
|
49) | oprichten; |
|
Hebreeuws, verwekken, of doen opstaan.
|
|
50) | Die de bressen |
|
Hebreeuws, een verbeteraar der bressen, of der vervallen [muren], een wederbrenger der stegen, dat men [in het land] weder wonen moge.
|
|
51) | Indien gij |
|
Dat is, indien gij uwen voet op den sabbat afhoudt, dat gij niet doet wat u behaagt. Of, om des sabbats wil.
|
|
52) | indien |
|
Dat is, zo gij een lust hebt dien naar Gods wil en wet te vieren.
|
|
53) | opdat de HEERE |
|
Anders, den geheiligden [dag] des Heeren, den verheerlijkten.
|
|
54) | uw wegen |
|
Dat is, uw gewoonlijke werken niet doende.
|
|
55) | uw eigen lust |
|
Zie Jes. 58:3.
|
|
56) | noch een woord |
|
Anders, nog iets spreekt, te weten dat onbillijk of onbetamelijk is, gelijk Jes. 58:9.
|
|
57) | Dan zult gij |
|
Dat is, dan zult gij zijne goedertierenheid en zegen genieten.
|
|
58) | Ik zal u doen |
|
Dat is, Ik zal u hoog verheffen en eren, gelijk Deut. 32:13. Zie de aantekening aldaar. Anderen nemen het aldus: Gij zult alles wat u zou mogen in den weg liggen en u aan uw welstand schadelijk zijn, overwinnen.
|
|
59) | Ik zal u spijzigen |
|
Of, Ik zal u te eten geven de erfenis van uw vader Jakob; dat is, gij zult wonen in het land, dat Ik uwen vader Jakob gegeven heb, waar gij spijs en drank in overvloed hebben zult.
|
|