1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth.
2O God! hoor mijn geschrei, merk op mijn gebed.
3Van het einde2) des lands roep ik tot U als mijn hart overstelpt3) is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog4) zou zijn.
4Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke5) Toren voor den6) vijand.
5Ik zal in Uw hut7) verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene9) Uwer vleugelen. Sela.10)
6Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn geloften;11) Gij hebt mij gegeven de erfenis12) dergenen, die Uw Naam vrezen.
7Gij zult13) dagen tot des14) konings15) dagen toedoen; zijn jaren zullen zijn als van geslacht16) tot geslacht;
8Hij zal eeuwiglijk voor Gods aangezicht zitten;17) bereid18) goedertierenheid en waarheid, dat zij hem behoeden.
9Zo zal ik Uw Naam psalmzingen in eeuwigheid; opdat19) ik mijn geloften20) betale, dag bij dag.21)