|
---|
1 | Welgelukzalig1) is de man2), die niet wandelt3) in de raad der goddelozen4), noch staat op5) den weg der zondaren6), noch zit in het gestoelte7) der spotters;
|
2 | Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht.
|
3 | Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken8), die zijn vrucht geeft op zijn tijd9), en welks blad10) niet afvalt; en al wat hij doet11), zal wel gelukken12).
|
4 | Alzo13) zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft.
|
5 | Daarom zullen de goddelozen niet bestaan14) in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen.
|
6 | Want de HEERE kent den weg15) der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan.
|
|
---|