1) | den engel |
|
Dat is, opziener, of herder der gemeente; gelijk Openb. 1:20 is verklaard; en hier wordt het in het enkelvoud gesteld, òf om het gehele gezelschap der opzieners daardoor te verstaan, gelijk Mal. 2:7, onder den naam van engel onder één het gehele college der priesters wordt verstaan; òf omdat een onder hen in orde den voorrang had, door wien het den ander werd aangediend, gelijk blijkt uit Hand. 20:17,28, dat er meer ouderlingen of opzieners in deze gemeente van Efeze waren, aan wie gezamenlijk Paulus in zijn laatste afscheid gebiedt, dat zij zouden acht nemen op zichzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest hen tot Episcopus, dat is Opzieners gesteld had, om de gemeente te hoeden. Zo is het dan ongegrond, dat door enigen hieruit enige bisschoppelijke macht van één boven de anderen besloten wordt. Want ook zelfs hetgeen aan den engel der gemeente hier wordt geschreven, wordt tot waarschuwing der gehele gemeente geschreven, gelijk blijkt uit Openb. 2:7, en Openb. 1:11.
|
|
2) | Efeze |
|
Van de ligging dezer stad, zie hiervoor Openb. 1:11.
|
|
3) | Hij die |
|
Namelijk Christus, wien deze eigenschappen toegeschreven zijn, Openb. 1:13,16, waar deze ook zijn verklaard.
|
| No Link found
|
|
4) | wandelt; |
|
Namelijk om die te verzorgen van hun geestelijk licht en versiering [gelijk de priesters in den tempel het uiterlijk gewoon waren te doen], en om acht te nemen op hun goede orde en regering. Niet dat Hij niet met Zijn lichaam alomtegenwoordig is, maar omdat Hij Zijn gemeenten door Zijnen Geest en Woord altijd nabij is, verlicht en regeert, gelijk Hij Matth. 18:20, en Matth. 28:20, belooft. Zie dergelijke Lev. 26:12.
|
|
5) | Ik weet |
|
Dat is, al uw doen, goed en kwaad, gelijk in het volgende verklaard wordt; en hier spreekt Christus niet van enkel wetenschap alleen, maar van een wetenschap, die met een werkende zorg en voornemen om dat te belonen, of te bestraffen, is vergezeld, gelijk in al de brieven zal verklaard worden.
|
|
6) | uw arbeid, |
|
Namelijk in het gestadig leren en vermanen. Zie 1 Thess. 5:12; 1 Tim. 5:17.
|
|
7) | uw lijdzaamheid, |
|
Namelijk in het verdragen van vervolgingen, gelijk Openb. 2:3 breder verhaald wordt.
|
|
8) | de kwade |
|
Dat is, die ergernissen aanrichten in leer of leven. Zo wordt hier dan zijn ijver geprezen in het oefenen van de kerkelijke tucht.
|
|
9) | beproefd |
|
Grieks verzocht, of zo beproefd en onderzocht, dat gij hun valsheid hebt aan den dag gebracht.
|
|
10) | dat zij |
|
Dat is, die voorgaven dat zij door Christus waren gezonden, gelijk vele valse leraars en valse apostelen in dien tijd reeds in de gemeenten opstonden, Hand. 20:29, enz.; 2 Cor. 11:13, enz.
|
|
11) | uw eerste |
|
Dat is, uw eersten ijver in het oefenen van uw ambt en van de werken der liefde, gelijk Openb. 2:5 verklaard wordt.
|
|
12) | waarvan |
|
Dat is, van hoe groten ijver tot hoe grote slapheid.
|
|
13) | bekeer |
|
Namelijk tot uw vorigen ijver. Want dat hij niet geheel van de liefde en van het geloof was vervallen, blijkt uit den lof, die in Openb. 2:2,3, en Openb. 2:6 hem door Christus nog wordt gegeven.
|
|
14) | haastelijk |
|
Namelijk met mijn straffen en kastijdingen.
|
|
15) | uw kandelaar |
|
Dat is, uw gemeente, gelijk hiervoor Openb. 1:20 is verklaard. Waaruit blijkt dat ook de gemeente in dezelfde verslapping was vervallen, die Christus door dit dreigement tot haar eersten ijver wil verwekken. Want hoewel Christus' gemeente nimmer vergaat, Matth. 16:18, zo wordt zij nochtans wel van de ene plaats genomen, en op een andere geplant, gelik Christus den Joden dreigt, Matth. 21:43.
|
|
16) | der |
|
Deze secte der Nicolaïeten leerde, gelijk enige oude schrijvers getuigen, dat hoererij geen zonde was, en dat afgodenoffer te eten geoorloofd was, waartegen het besluit der apostelen, Hand. 15:29, is gesteld. Sommigen menen dat Nicolaüs, een van de eerste diakenen, Hand. 6:5, daarvan de stichter zou zijn geweest, die als een andere Judas van de zuiverheid der leer van Christus zou zijn vervallen, hoewel anderen hem verontschuldigen, en menen dat een andere Nicolaüs daarvan de invoerder geweest is, die den naam van diaken Nicolaüs daartoe heeft misbruikt. Zie Euseb. Hist.lib. 3, hfdst. 26, en Iren. lib. 1, hfdst. 7.
|
|
17) | oren |
|
Grieks oor. Zie Matth. 13:43; Mark. 4:9.
|
|
18) | den boom |
|
Grieks het hout des levens. Dit ziet op den boom des levens, die in het midden van het aardse paradijs genomen wordt als een beeld en schaduw van den hemel, of woonstede der uitverkorenen in den hemel, gelijk ook Luk. 23:43, en 2 Cor. 12:2,4. De boom des levens is een schaduw van Christus, de oorsprong des levens, waaraan eeuwige gemeenschap zullen hebben die in het geloof volstandig blijven, gelijk ook hierna in het hemelse Jeruzalem deze boom des levens geplant staat, Openb. 22:2, wiens bladeren dienen tot gezondmaking der heidenen, wier gezondmaking uit Christus alleen voortkomt; Joh. 11:25; Hand. 4:12.
|
|
19) | den engel |
|
Zie de aantekeningen Openb. 2:1.
|
|
20) | Smyrna: |
|
Dit was ook een voorname stad in Jonië, aan de zee gelegen, wat noordelijker dan Efeze, waaruit zij als een kolonie was gesproten.
|
|
21) | de eerste |
|
Zie de aantekeningen Openb. 1:8.
|
|
22) | die dood |
|
Namelijk naar Zijn menselijke natuur; 1 Petr. 2:18.
|
|
23) | weder levend |
|
Namelijk door Zijn opstanding uit de doden. Of was levende; namelijk naar Zijn goddelijke natuur, toen Hij dood was naar Zijn menselijke.
|
|
24) | armoede |
|
Namelijk door de beroving van uwe goederen in de verdrukking.
|
|
25) | rijk) |
|
Namelijk naar den geest, of naar de geestelijke en hemelse goederen, die geen vervolgers kunnen ontnemen; Matth. 6:19.
|
|
26) | de lastering |
|
Namelijk waarmede zij Christus als een verleider, en Zijn gemeente als vijanden der wet, afvalligen van Mozes en als oproermakers lasteren; gelijk doorgaans in het Evangelie en in de Handelingen der Apostelen voorkomt, en zij onder dezen dekmantel de christenen vervolgden. Zie Hand. 13:50, en Hand. 14:2, en elders.
|
|
27) | zeggen |
|
Dat is, roemen dat zij Joden zijn en dienvolgens Gods volk en ijveraars voor de wet; Rom. 2:17, enz.
|
|
28) | zijn het |
|
Dat is, zijn geen rechte Joden, noch Abrahams kinderen, gelijk zij roemen, maar zijn kinderen des duivels, wiens werken zij navolgen; Joh. 8:39, enz.
|
|
29) | een synagoge |
|
Dat is, vergadering. Daar de Joden hun vergaderingen of gemeenten synagogen noemden, zo gebruikt daarom de Evangelist dit woord.
|
|
30) | Vrees |
|
Namelijk zo dat gij daarom zoudt afwijken of kleinmoedig worden.
|
|
31) | de duivel |
|
Namelijk door zijn werktuigen, de tirannen, die hij daartoe zal verwekken.
|
|
32) | in de |
|
Namelijk om hun allerlei smaad en verdriet aan te doen.
|
|
33) | verzocht |
|
Of beproefd wordt; namelijk of gij standvastig bij de waarheid zult blijven.
|
|
34) | van tien |
|
Sommigen nemen deze dagen voor zoveel jaren, Num. 14:34; gelijk onder keizer Trajanus een tienjarig vervolging tegen de christenen kort hierna is verwekt. Anderen nemen het voor een kleinen of korten tijd, Hos. 6:2; daar dit hier tot vertroosting wordt bijgebracht.
|
|
35) | tot den |
|
Dat is, zo dat gij den dood zelfs niet ontziet; of tot het einde toe.
|
|
36) | de kroon |
|
Dat is, het eeuwige leven tot een kroon of genadige vergelding van uw arbeid, 1 Petr. 5:4; een gelijkenis genomen van die om een prijs strijden of lopen. Zie 2 Tim. 4:7,8.
|
|
37) | den tweeden |
|
Dat is, de eeuwige dood; want gelijk de eerste dood is de scheiding der ziel van het lichaam, zo is de tweede dood een scheiding en verstoting van de mensen van God, gevoegd met eeuwige smarten en pijniging in de hel, gelijk Johannes zulks verklaart; Openb. 20:14, en Openb. 21:8.
|
|
38) | Pergamus |
|
Deze stad Pergamus was de hoofdstad van een deel van Klein-Azië, waar de Attalische koningen hun hof tevoren hadden gehad, en waar nu de Romeinse stadhouders hun hof ook hielden; welke stad daarom vol pracht, ongerechtigheid, hoererij en afgoderij was, hebbende een tempel, waar de duivel onder den naam van Esculapius ook antwoorden gaf, gelijk de heidense geschiedenis getuigt: en waar de gemeente der christenen allermeest werd vervolgd en verdrukt, en met grove ketterijen bestreden.
|
|
39) | die het |
|
Zie hiervan de aantekeningen Openb. 1:16.
|
|
40) | de troon |
|
Christus noemt deze stad hier den troon des satans, omdat de satan daar op een bijzondere wijze door afgoderij en tirannij zetelde; gelijk hierna het beest met zeven hoofden en tien hoornen de troon des draaks wordt gegeven; Openb. 13:2.
|
|
41) | gij houdt |
|
Dat is, gij vreest niet mijn naam te belijden, niettegenstaande alle zwarigheden, die u daardoor overkomen.
|
|
42) | Antipas |
|
Van dezen Antipas leest men niet veel in de oude kerkelijke geschiedenis. Hier blijkt, dat hij een voornaam opziener of herder van die gemeente was geweest, die als een martelaar of getuige der waarheid van Christus, deze met zijn dood had verzegeld, tot wiens navolging hij hun dit voorbeeld voor ogen stelt.
|
|
43) | dat gij |
|
Dat is, onder u nog laat verkeren en leren, gelijk Openb. 2:20 wordt verklaard, zonder die door de macht van den kerkelijken ban uit het midden van u te weren; gelijk het tegendeel hiervan tevoren was geprezen in den engel der gemeente van Efeze Openb. 2:2.
|
|
44) | van Balaäm |
|
Namelijk waarvan de historie Num. 22,23,24, beschreven is; die, daar hem God niet toeliet de Israelieten te vloeken, aan Balak den koning der Moabieten ried, dat hij hen zou verlokken tot hun afgodische maaltijden, en tot hoererij door enige dochters en vrouwen, die hij in het leger der Israelieten heeft gezonden, gelik te zien is Num. 25:1, enz., vergeleken met Num. 31:16; opdat zij zo in Gods ongenade zouden mogen vervallen, gelijk geschied is. Hetwelk een gans duivelse raad was, tegen welke soorten van mensen Petrus in zijn tweeden zendbrief en ook Judas hebben geschreven.
|
|
45) | die de |
|
Dat is, gelijk de Israelieten door den raad Bileams tot afgoderij en hoererij zijn verleid, zo hebt gij ook onder u die de lering der Nicolaïeten houden, die daar leren dat het geoorloofd is, wat Bileam aan Balak had geraden. Van deze Nicolaïeten, zie hiervoor in de aantekeningen Openb. 2:6.
|
|
46) | met het |
|
Dat is, door mijn dreigementen en geestelijke macht. Zie hiervoren Openb. 1:16, en 2 Cor. 10:5,6.
|
|
47) | van het |
|
De apostel ziet hier op de kruik met manna, die in het heilige der heiligen weggezet en bewaard werd, gelijk te lezen is Exod. 16:33,34; Hebr. 9:4, waardoor Christus, het brood des levens, die te Zijner tijd verschijnen zou, met al Zijn verdiensten en weldaden werd afgebeeld, gelijk in het brede wordt verklaard Joh. 6:31, enz. Hier wordt dus beloofd de nadere gemeenschap met Christus, en genieting van alle geestelijke weldaden, ook der heerlijkheid, die Hij ons heeft verworven gelijk hiervoor Openb. 2:7, door den boom des levens beloofd is; daar het den Vader behaagd heeft dat in Hem alle volheid zou wonen, en wij in Hem volmaakt zijn; Col. 1:19, en Col. 2:9,10.
|
|
48) | een witten |
|
Deze is de Heilige Geest, die in ons geweten deze keurstem des Vaders overbrengt, en getuigt dat wij om Christus' wil door het geloof in Gods oordeel vrijgesproken zijn van alle zonden en straffen waarvan 2 Cor. 1:22; een gelijkenis, genomen van de stemmingen der Grieken en Romeinen in het veroordelen of vrijspreken der misdadigers. Het veroordelen geschiedde door een zwarten keursteen, het vrijspreken door een witten. Zie iets dergelijks Hand. 26:10.
|
|
49) | een nieuwen |
|
Deze naam is, dat hij, die tevoren een kind des toorns en des verderfs was, nu tot een kind Gods en erfgenaam des eeuwigen levens gesteld wordt, gelijk Paulus spreekt Rom. 8:15.
|
|
50) | welken |
|
Want de natuurlijke mens verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn, maar wij hebben den Geest van Christus ontvangen, opdat wij zouden weten hetgeen ons van God geschonken is. Zie Joh. 14:17; 1 Cor. 2:9,10, enz.
|
|
51) | te Thyatire: |
|
Dit was de laatste stad in Mysië tegen Macedonië, zuidwaarts van Pergamus gelegen; zie Hand. 16:14.
|
|
52) | de Zoon |
|
Hier noemt Zich Christus met Zijn naam, naar Zijne goddelijke natuur, gelijk hij Openb. 1:13, in het gezicht zich noemt den Zoon des mensen naar Zijn menselijke natuur, omdat Hij God en mens is in één persoon. En hij schrijft zichzelf hier de eigenschappen toe, die in het beeld van zijn persoon tevoren verklaard zijn; Openb. 1:14,15.
|
|
53) | blinkend |
|
Of fijn koper.
|
|
54) | en dat |
|
Sommige boeken aten het woord en hier uit.
|
|
55) | weinige |
|
Namelijk in getal, hoewel zij van groot gewicht zijn, gelijk ook Openb. 2:14. En dit zegt Christus om hen te gemakkelijker en met meerderen moed tot verbetering derzelve te brengen.
|
|
56) | de vrouw |
|
Sommigen verstaan hierdoor de secte zelf der Nicolaïeten, gelijk door de hoer van Babel hierna, Openb. 17, verstaan wordt de gehele afgodische heerschappij van den antichrist. Doch dewijl Christus nu tweemaal deze secte met haar naam genoemd heeft, zo is het geloofwaardiger, dat hierdoor een zekere aanzienlijke vrouw van deze secte onder hen, die een schijn van godzaligheid had en een voorzeggenden geest roemde te hebben, verstaan wordt, die gelijk de rechte Jezebel eertijds het volk Israëls tot de afgoderij van Baäl bracht, en vervolgens ook tot hoererij, die met zulke afgoderij gewoonlijk gemengd was, ook zo door haar schijn en overredingen de christenen hiertoe, als een geoorloofde zaak, zocht te brengen, en daartoe haar huis openhield.
|
|
57) | van hare |
|
Namelijk geestelijke en lichamelijke, die hiervoor beide uitgedrukt zijn.
|
| No Link found
|
|
58) | ik werp |
|
Namelijk in een zware en kwellende ziekte, opdat het bed, dat haar tevoren tot wellust diende, haar nu diene tot straf en verdriet, en zij nog tijd hebbe om zich met hare kinderen te bekeren, gelijk volgt.
|
|
59) | die met |
|
Dat is, afgoderij en hoererij, als voren. Want afgoderij is ook geestelijk overspel, omdat zij den mens van God, den waren man van zijn gemeente, afkeert.
|
|
60) | in grote |
|
Namelijk òf door de straf der overheid, òf door ziekte, òf ook door wroeging van hun geweten over hun boos leven.
|
|
61) | hare |
|
Sommigen verstaan hierdoor haar discipelen. Doch daar tevoren daarvan gesproken is, zo verstaan anderen hier de kinderen, die uit deze vrouw en haar navolgers waren voortgekomen; en hier wordt zonder twijfel gezien op de kinderen, die afkomstig waren van Achab en Jezebel, die allen door het zwaard van Jehu zijn omgebracht, gelijk te lezen is 2 Kon. 9:22, en 2 Kon. 10:6, enz.
|
| No Link found
|
|
62) | dat ik |
|
Dit doet Christus daarbij, omdat de voorstanders van deze secte enige dekmantels van hare gruwelen voortbrachten, en zochten de lelijkheid daarvan onder den schijn van geestelijke verborgenheden en christelijke vrijheid, bij de eenvoudigen te verduisteren; gelijk uit Openb. 2:24 blijkt, en gelijk enige Libertijnse secten nu ook doen. Waartegen Christus zijn alwetendheid stelt in het oordelen ook zelfs van de nieren en gedachten hunner harten.
|
|
63) | diepten |
|
Dat is, de duistere verborgenheden van hun satanische leer, die zij voorwenden van den Heiligen Geest voort te komen, en waar zij anderen mede bedriegen.
|
|
64) | niet |
|
Dat is, nog niet verstaan en voor goed gekend hebben.
|
|
65) | geen anderen |
|
Dat is, geen straf, geen verzoeking, gelijk deze bij de profeten doorgaans een last genoemd worden. Anderen nemen het voor een last van ceremoniën of onderhoudingen van enige zwaardere bevelen, gelijk Hand. 15:10,28 zulke bevelen een juk en een last worden genoemd.
|
|
66) | Hij zal |
|
Hierdoor wordt verstaan de geestelijke macht en overwinning over al de vijanden van Christus' gemeente, die zich stellen tegen de zaligheid der kinderen Gods, waarvan zij hier de beginselen genieten door het bloed van het Lam, en het woord hunner getuigenis, hetwelk de scepter van dit rijk is, Openb. 12:11, en zullen ten laatsten dage ook als koningen naast Christus de ongelovige wereld veroordelen; Matth. 19:28; 1 Cor. 6:2,3.
|
|
67) | de morgenster geven. |
|
Hierdoor wordt geschikt verstaan een groter licht der kennis van Christus, die gelijk de morgenster den dag voorgaat, zo ook hier in onze harten gedurig zal lichten, totdat de zon der volkomen kennis Gods in ons zal schijnen, als God zal zijn alles in allen, 1 Cor. 15:28. Zie ook 2 Petr. 1:19, en Openb. 22:16; waar Christus en Zijn kennis met de morgenster wordt vergeleken.
|
|