1) | zij zaten |
|
Namelijk, de Syriërs en de Israëlieten, tussen welken tevoren oorlog was geweest. Zie boven, 1 Kon. 20.
|
|
2) | drie jaren |
|
Deze jaren zijn te rekenen van de tweede nederlaag, die de Syriërs in den oorlog tegen de Israëlieten gekregen hadden, waarvan te zien is boven, 1 Kon. 20:29, enz.
|
|
3) | den koning van Israël |
|
Namelijk, Achab, met welken hij niet alleen in vrede stond, onder, 1 Kon. 22:45, maar ook in zwagerschap getreden was, door het huwelijk van zijn zoon Joram met Athalia, de dochter van Achab, 2 Kon. 8:18, en 2 Kron. 18:1.
|
|
4) | knechten zeide: |
|
Zie Gen. 20:8.
|
|
5) | Ramoth |
|
Zie van deze stad Deut. 4:43, en boven, 1 Kon. 4:13.
|
|
6) | onze is? |
|
Want deze stad behoorde tot het land der Israëlieten, zijnde gelegen in den stam van Gad, en Benhadad, wiens vader haar den Israëlieten afgenomen had, had ze beloofd hun weder te geven; boven, 1 Kon. 20:34.
|
|
7) | zijn stil, |
|
Hebreeuws, zwijgen; doch het Hebreeuwse woord betekent nalating, niet allen van spreken, maar ook van iets te doen, gelijk Exod. 14:14; Richt. 18:9; Jes. 64:12.
|
|
8) | Zo zal ik zijn |
|
Hebreeuws, gelijk mij, gelijk u, gelijk mijn volk, gelijk uw volk, gelijk mijn paarden, gelijk uw paarden; alzo 2 Kon. 3:7, en 2 Kron. 18:3. Dat is, ik zal met u in dezen strijd trekken, en zo getrouw zijn dat gij moogt steunen op mijn persoon als op den uwe, op mijn volk als op het uwe, enz.
|
|
9) | Vraag toch |
|
Dat is, verneem door enigen profeet des Heeren of het ook zijn wil is dat wij dezen oorlog aannemen, en of Hij ons daarin voorspoed en victorie geven zal.
|
|
10) | de profeten, |
|
Het schijnt dat dezen zouden mogen geweest zijn de vierhonderd profeten van het afgodische woud, van hetwelk gesproken is boven, 1 Kon. 18:19, en niet verschenen voor Elia, op den berg Karmel, met de vier honderd en vijftig profeten Baäls. Zie in 1 Kon. 18:22 de aantekeningen.
|
|
11) | nog een profeet |
|
Versta, boven deze vierhonderd profeten, van welken de koning Josafat begon een kwaad nadenken te krijgen. Of, boven veel anderen profeten, die tevoren in Israël geweest waren.
|
|
12) | den HEERE |
|
Merk dat deze afgodendienaars nog willen schijnen den waren God recht te kennen en te zoeken, om hem te gehoorzamen.
|
|
13) | goeds |
|
Dat is, dat mij aangenaam is. Zie boven, 1 Kon. 1:42.
|
|
14) | Micha, |
|
Die te onderscheiden is van den profeet Micha, toegenaamd de Morasthiet, omdat hij in de stad Morasa geboren was, Micha 1:1, die geleefd heeft ten tijde der koningen van Juda, Jotham, Achaz en Hizkia.
|
|
15) | zegge niet alzo! |
|
Dat is, haat den persoon niet om des woords wil, en versmaad het woord niet om des persoons wil.
|
|
16) | kamerling, |
|
Het Hebreeuwse woord betekent in het algemeen een hoveling, hofjonker, hofofficier. Zie Gen. 37:36.
|
|
17) | hun klederen, |
|
Te weten, met bijzondere koninklijke klederen, in welke zij hun majesteit, staat en heerlijkheid vertoonden. Anders, [hun] wapenen aanhebbende.
|
|
18) | plein, |
|
Versta, een effen, onbetimmerde en ledige plaats. Zie Gen. 50:10. Zulke meent men voor aan de poorten der steden in vorige tijden geweest te zijn voor marktplaatsen, of ruimten, om daar een menigte van krijgslieden in slagorde te stellen, zo wanneer men den inval van enige vijanden vreesde.
|
|
19) | de profeten |
|
Namelijk, van welken gesproken is boven, 1 Kon. 22:6; alzo ook onder, 1 Kon. 22:12.
|
|
20) | gij zult voorspoedig zijn; |
|
Hebreeuws, zijt voorspoedig; dat is, gij zult voorspoedig zijn, alzo onder, 1 Kon. 22:15. Vergelijk Ps. 37:3, en Spreuk. 3:25.
|
|
21) | uit een mond |
|
Hebreeuws, één mond, of met één mond.
|
|
22) | het goede. |
|
Dat is, de overwinning over de Syriërs en de verovering van Ramoth in Gilead. Vergelijk boven, 1 Kon. 22:8, en de aantekeningen en onder, 1 Kon. 22:18.
|
|
23) | Trek op, |
|
De profeet zegt dit niet met ernst, maar bespottende het antwoord en de voorzegging der valse profeten, welker woorden hij daarom ook gebruikt, gelijk die verhaald staan boven, 1 Kon. 22:12 [want de Heere had die hem geopenbaard]. Waarom Achab uit zijn manier van spreken, wezen en gebaren merkende dat hij het niet meende hetgeen hij zeide, beveelt hem een ernsthaftig antwoord te geven, in 1 Kon. 22:16. Het is dan een bevel of raad, spottenderwijze gegeven. Vergelijk Richt. 10:14; Pred. 11:9; Ezech. 20:39; Amos 4:4,5; Matth. 23:32.
|
|
24) | in den Naam des HEEREN? |
|
Dat is, door des Heeren bevel en ingeving. Zie 2 Kon. 2:24.
|
|
25) | Ik zag het ganse Israël |
|
Te weten, in een profetisch gezicht, hetwelk aan mijn geest geschied is. Zie van deze gezichten Gen. 15:1. In dit gezicht zijn hem drie dingen geopenbaard: I. Dat de Israëlieten geen victorie zouden bevechten, maar voor de Syriërs vluchten; II. Dat Achab zou omkomen en sterven; III. Dat het volk ditmaal niet in den strijd zou omkomen, maar naar huis wederkeren.
|
|
26) | Dezen hebben geen heer; |
|
Anders, deze zullen geen heer hebben.
|
|
27) | Heb ik tot u niet gezegd: |
|
Zie boven, 1 Kon. 22:9.
|
|
28) | hij: |
|
Namelijk de profeet Micha.
|
|
29) | zag den HEERE, |
|
Te weten, niet in zijn wezen, maar in de tekenen zijner openbaring, welke den profeten zijn vertoond geweest, somtijds lichamelijk aan de ogen des lichaams, somtijds alleen geestelijk aan het verstand. Zie Gen. 32:30, en Num. 12:8.
|
|
30) | zittende |
|
God wordt ons aldus voorgesteld bij gelijkenis van een aards monarch, die met vele dienaren omsingeld zijnde, gezeten is om te richten. Het doel is om ons te onderwijzen van de heerlijkheid zijner majesteit, van de wijsheid zijner oordelen, en van de almogendheid zijner werken.
|
|
31) | hemelse heir |
|
Versta, de engelen, of hemelse geesten. Zie Gen. 2:1, en boven, 1 Kon. 18:15, en vergelijk Ps. 103:21, en Ps. 148:2; Jes. 45:12.
|
|
32) | De een nu zeide |
|
Hebreeuws, deze zeide in, of, met alzo, en deze zeide in, of, met alzo; dat is, de een zeide op deze manier, en de andere zeide op die manier.
|
|
33) | een geest uit, |
|
Deze is een der boze geesten geweest, die God naar zijn oneindelijke wijsheid, zonder met hun doen besmet te worden, weet te gebruiken, niet alleen om zijn kinderen te beproeven, Job 1:12, en Job 2:6, en te verootmoedigen, 2 Cor. 12:7, maar ook om de goddelozen te straffen en te verderven, gelijk te zien is 1 Kon. 22:21 en 1 Sam. 16:14; 2 Thess. 2:9,10,11.
|
|
34) | leugengeest zijn |
|
Hebreeuws, een geest der valsheid, of der leugen; alzo in 1 Kon. 22:23, dat is, die onwaarheid en leugentaal uit zich voortbrengt en anderen wijsmaakt. Vergelijk Joh. 8:44; Openb. 12:9.
|
|
35) | zijn profeten. |
|
Namelijk, van Achab, welverstaande dergenen, die hem in zijn afgoderij toegedaan zijn.
|
|
36) | Gij zult overreden, |
|
Dat is, uw leugen zal macht hebben om de valse profeten, en door dezen Achab te bedriegen. Vergelijk 2 Thess. 2:11.
|
|
37) | doe alzo. |
|
God wordt gezegd het kwade den redelijken schepselen te bevelen, als Hij hen gebruikt om zijn heilig voornemen daardoor uit te voeren. Hetwelk Hij doet, niet door denzelven enige zonde in te geven, of met het woord te belasten, maar door hun eigen boosheid niet alleen niet te beletten, maar ook buiten hun weten en wil naar zijn oneindelijke wijsheid te besturen tot een heilig einde, overeenkomende met zijn goedheid aan degenen, die behouden worden, en rechtvaardigheid tegen degenen, die verloren gaan. Vergelijk 2 Sam. 16:10.
|
|
38) | kwaad over u |
|
Versta, het kwaad der straf. Zie Gen. 19:19.
|
|
39) | Zedekia, |
|
Zie boven, 1 Kon. 22:11.
|
|
40) | sloeg Micha |
|
Tot een bewijs van grote vijandschap en verachting. Zie Job 16:10; Ps. 3:8; Jer. 20:2; Mark. 14:65; Hand. 23:2; 2 Cor. 12:7.
|
|
41) | weg |
|
Dit woord is hier ingevoegd uit 2 Kron. 18:23.
|
|
42) | zien, |
|
Dat is, bevinden en gewaar worden dat de Geest Gods niet door u, maar door mij gesproken heeft. Zien, voor bevinden, Gen. 26:28; Matth. 2:16; Rom. 7:23.
|
|
43) | van |
|
Zie boven, 1 Kon. 20:30.
|
|
44) | versteken. |
|
Te weten, vrezende gevangen en gestraft te worden, omdat gij door uw valse profetie des konings dood zult veroorzaakt hebben.
|
|
45) | zeide: |
|
Namelijk, tot een zijner dienaren.
|
|
46) | in het gevangenhuis, |
|
Hebreeuws, het huis der bedwinging, of besluiting. Alzo 2 Kon. 17:4, en 2 Kon. 25:27; Jes. 42:7; Jer. 37:15.
|
|
47) | der bedruktheid, |
|
Dit is, dat men den bedrukten en gevangenen placht te geven; of dat met grote spaarzaamheid, niet tot vermaking, maar alleen tot nodige onderhouding des lichaams gegeven, en in kommer, droefheid en benauwdheid des geestes genuttigd wordt. Hierom wordt ook brood en drank der tranen, der smarte en der benauwdheid voor den staat zelven der ellende en verdrukking genomen; Ps. 80:6, en Ps. 127:2; Jes. 30:20.
|
|
48) | met water |
|
Voeg daarbij, drenk hem.
|
|
49) | met vrede |
|
Dat is, met overwinning der vijanden, met verovering der stad en met welstand mijns persoons.
|
|
50) | wederkom. |
|
Dit woord is hier ingevoegd uit 1 Kon. 22:28, en uit 2 Kron. 18:26.
|
| No Link found
|
|
51) | enigszins |
|
Hebreeuws, wederkomende wederkomt.
|
|
52) | HEERE |
|
Vergelijk Num. 16:29.
|
|
53) | Hoort, |
|
Hebreeuws, hoort gij volken, zij allen. Alzo Micha 1:2, enz. Of, hoort volken al deze dingen. Hij neemt hen allen tot getuigen, zowel van zijn profetie, als van hetgeen hij nu laatst den koning Achab geantwoord had.
|
|
54) | mij versteld heb, |
|
Dat is, mijn klederen veranderd, om niet te tonen wie ik ben, opdat ik niet bekend worde. Zie boven, 1 Kon. 20:38, want hij vreesde den dood, die hem van Micha voorzegd was, hoewel hij wilde schijnen zijn woorden te verachten.
|
|
55) | uw klederen |
|
Zie boven, 1 Kon. 22:10.
|
|
56) | hij twee en dertig had, |
|
Namelijk, de oversten.
|
|
57) | kleinen |
|
Dat is, noch de slechtste, noch de voornaamste onder de krijgslieden. Alzo worden door de woorden van grote en kleine in de Heilige Schriftuur verstaan allerlei soorten van mensen, oude en jonge, hoge en lage, rijke en arme, enz., Gen. 19:11; Esth. 1:5; Jer. 16:6.
|
|
58) | zij keerden |
|
Te weten, zich alzo van elkander delende en uitspreidende dat zij den koning Josafat omsingelden. Zie 2 Kron. 18:31.
|
|
59) | riep uit. |
|
Te weten, tot den Heere, biddende om zijn tegenwoordige hulp, welke hij ook verkreeg. Zie 2 Kron. 18:31.
|
|
60) | van achter hem |
|
Dat is, van hem te vervolgen.
|
|
61) | spande |
|
Hebreeuws, trok met den boog.
|
|
62) | eenvoudigheid, |
|
Dat is, zonder enig voornemen of gedachten te hebben van den koning Achab met zijn schot te treffen. Zo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen 2 Sam. 15:11; 2 Kron. 18:33.
|
|
63) | schoot den koning |
|
Hebreeuws, sloeg. Zie Gen. 8:21.
|
|
64) | hij tot zijn voerman: |
|
Namelijk, de koning Achab.
|
|
65) | verwond. |
|
Hebreeuws, ziek gemaakt, of, verzwakt.
|
|
66) | koning |
|
Namelijk, Israëls; 2 Kron. 18:34.
|
|
67) | met den wagen |
|
Of, in den wagen; te weten om zijn leger, hetwelk tot de vlucht scheen genegen te zijn, door zijn tegenwoordigheid bijeen te houden en deszelfs nederlaag alzo te verhinderen. Vergelijk 2 Kron. 18:34.
|
|
68) | bak des wagens. |
|
Hebreeuws, in den schoot des wagens.
|
|
69) | een uitroeping |
|
Of, [de stem] ener uitroeping, of, [de man] eens uitroepens; dat is, een man die uitriep, welke de heraut pleegt genaamd te worden.
|
|
70) | werd naar Samaria |
|
Hebreeuws, kwam; te weten, dood op zijn wagen gebracht zijnde.
|
|
71) | waar de hoeren wiesen, |
|
Anders, als men de wapenen wies, of, en zij wiesen de wapenen.
|
|
72) | naar het woord |
|
Zie boven, 1 Kon. 21:19.
|
|
73) | elpenbenen huis, |
|
Hebreeuws, het huis des tands; dat is, der olifantentanden. Zie boven, 1 Kon. 10:18.
|
|
74) | in het boek |
|
Zie boven, 1 Kon. 14:19; idem vergelijk de aantekeningen 1 Kon. 16:20.
|
|
75) | vijf en dertig |
|
Hebreeuws, een zoon van vijf en dertig jaar.
|
|
76) | vijf en twintig |
|
Zijnde hierin begrepen de jaren, in welke zijn zoon Joram enige regering des koninkrijks gehad heeft, beginnende in het zeventiende jaar van zijns vaders regering, als de vader in den oorlog tegen de Syriërs zich met Achab vervoegde. Want de koningen in gevaar trekkende, plachten den staat des lands, met de verklaring van hun opvolger of navolger te verzekeren. Vergelijk 2 Kon. 1:17, en 2 Kon. 8:16, en de aantekeningen.
|
|
77) | wandelde |
|
Zie boven, 1 Kon. 15:26.
|
|
78) | de hoogten |
|
Zie Lev. 26:30.
|
|
79) | met den koning Israël. |
|
Namelijk, met Achab en zijn zoon, boven, 1 Kon. 22:4, en 2 Kon. 3:7, waarover hij van den profeet Jehu gestraft wordt, 2 Kron. 19:2.
|
| No Link found
|
|
80) | in het boek |
|
Zie boven, 1 Kon. 14:29.
|
|
81) | schandjongens, |
|
Vergelijk boven, 1 Kon. 15:12, en de aantekeningen daarop.
|
|
82) | Toen was |
|
Hetwelk zo geweest was van de tijden Davids af. Vergelijk 2 Sam. 8:14.
|
|
83) | stadhouder. |
|
Of, bestelde. Versta, een die van den koning van Juda ingesteld was om in zijn naam te regeren.
|
|
84) | maakte schepen |
|
Of, had tien schepen.
|
|
85) | Tharsis, |
|
Zie boven, 1 Kon. 10:22. Anders, schepen [om te gaan naar] Tarsis. Zie 2 Kron. 20:36,37.
|
|
86) | Ofir |
|
Zie boven, 1 Kon. 9:28.
|
|
87) | Ezeon-geber. |
|
Zie boven, 1 Kon. 9:26.
|
|
88) | wilde niet. |
|
Te weten, nadat hij van den profeet was bestraft en schade geleden had. Zie 2 Kron. 20:35,36,37.
|
|
89) | twee jaren |
|
Doch niet ten volle. Want het eerste jaar had hij gemeen met zijn vader Achab, en het tweede met zijn broeder Joram.
|
|
90) | wandelde |
|
Zie boven, 1 Kon. 15:26.
|
|
91) | Baal, |
|
Zie Richt. 2:11.
|
|