1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1En toen de koningin van Scheba het gerucht van Salomo hoorde, aangaande den Naam des HEEREN, kwam zij, om hem met raadselen te verzoeken.
2En zij kwam te Jeruzalem, met een zeer zwaar heir, met kemelen, dragende specerijen, en zeer veel gouds, en kostelijk gesteente; en zij kwam tot Salomo, en sprak tot hem al wat in haar hart was.
3En Salomo verklaarde haar al haar woorden; geen ding was er verborgen voor den koning, dat hij haar niet verklaarde.
4Als nu de koningin van Scheba zag al de wijsheid van Salomo, en het huis, hetwelk hij gebouwd had,
5En de spijze zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen, en zijn schenkers, en zijn opgang, waardoor hij henen opging in het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer.
6En zij zeide tot den koning: Het woord is waarheid geweest, dat ik in mijn land gehoord heb, van uw zaken en van uw wijsheid.
7Ik heb die woorden niet geloofd, totdat ik gekomen ben, en mijn ogen dat gezien hebben; en zie, de helft is mij niet aangezegd; gij hebt met wijsheid, en goed overtroffen het gerucht, dat ik gehoord heb.
8Welgelukzalig zijn uw mannen, welgelukzalig deze uw knechten, die gedurig voor uw aangezicht staan, die uw wijsheid horen!
9Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u heeft gehad, om u op den troon van Israel te zetten! Omdat de HEERE Israel in eeuwigheid bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om recht en gerechtigheid te doen.
10En zij gaf den koning honderd en twintig talenten gouds, en zeer veel specerijen, en kostelijk gesteente; als deze specerij, die de koningin van Scheba den koning Salomo gaf, is er nooit meer in menigte gekomen.
11Verder ook de schepen van Hiram, die goud uit Ofir voerden, brachten uit Ofir zeer veel almuggimhout en kostelijk gesteente.
12En de koning maakte van dit almuggimhout steunselen voor het huis des HEEREN, en voor het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten voor de zangers. Het almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien geweest, tot op dezen dag.
13En de koning Salomo gaf de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde; behalve dat hij haar gaf naar het vermogen1) van den koning Salomo;2) zo keerde zij en toog in haar land, zij en haar knechten.
14Het gewicht nu van het goud, dat voor Salomo op een jaar3) inkwam was zeshonderd zes en zestig talenten gouds;4)
15Behalve dat van de kramers5) was, en van den handel der kruideniers,6) en van alle koningen van Arabie,7) en van de geweldigen van dat land.
16Ook maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen van geslagen goud; zeshonderd sikkelen8) gouds liet hij opwegen9) tot elke rondas.
17Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; drie pond gouds10) liet hij opwegen tot elk schild; en de koning legde ze in het huis11) des wouds van Libanon.
18Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon,12) en hij overtoog denzelven met dicht goud.13)
19Deze troon had zes trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond,14) en aan beide zijden15) waren leuningen tot de zitplaats toe,16) en twee leeuwen stonden bij die leuningen.
20En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest.
21Ook waren alle drinkvaten van den koning Salomo van goud, en alle vaten van het huis des wouds van Libanon waren van gesloten goud;17) geen zilver was er aan; want het werd18) in de dagen van Salomo niet voor enig ding geacht.
22Want de koning had in zee schepen van Tharsis,19) met de schepen van Hiram; deze schepen van Tharsis kwamen in, eenmaal in drie jaren, brengende goud, en zilver, elpenbeen, en apen,20) en pauwen.21)
23Alzo werd de koning Salomo groter dan alle koningen der aarde, in rijkdom en in wijsheid.
24En de ganse aarde22) zocht het aangezicht van Salomo, om zijn wijsheid te horen, die God in zijn hart gegeven had.
25En zij brachten een ieder zijn geschenk, zilveren vaten, en gouden vaten, en klederen, en harnas, en specerijen, paarden en muilezelen, elk ding23) van jaar tot jaar.
26Daartoe vergaderde Salomo wagenen en ruiteren, en hij had duizend en vierhonderd wagenen, en twaalf duizend ruiteren, en legde ze in de wagensteden en bij den koning24) in Jeruzalem.
27En de koning maakte het zilver25) in Jeruzalem te zijn als stenen,26) en de cederen maakte hij te zijn als de wilde vijgebomen,27) die in de laagte zijn, in menigte.
28En het uitbrengen der paarden28) was hetgeen Salomo uit Egypte had; en aangaande het linnen garen,29) de kooplieden30) des konings namen het linnen garen voor31) den prijs.32)
29En een wagen33) kwam op, en ging uit van Egypte, voor zeshonderd sikkelen zilvers,34) en een paard voor honderd en vijftig; en alzo voerden ze35) die uit door hun hand36) voor alle koningen der Hethieten,37) en voor de koningen van Syrie.38)