1) | naar het vermogen |
|
Hebreeuws, naar de hand des, enz., dat is, vanzelf, naar zijn koninklijke macht en mildheid.
|
|
2) | koning Salomo; |
|
Dat is, naar zijn vermogen. Vergelijk boven, 1 Kon. 8:1, en 1 Kon. 9:1.
|
|
3) | op een jaar |
|
Dat is, op elk jaar. Zie Num. 28:13.
|
|
4) | talenten gouds; |
|
Zie de waarde van een talent gouds, Exod. 25:39.
|
|
5) | kramers |
|
Of, kraamlieden. Hebreeuws, vande mannen die bespieden, doorzoeken, doorsnuffelen. Versta dezulken, die van grote kooplieden in verscheidene landen uitgezonden worden, om hun waren ten duurste te verkopen, en andere tot den minsten prijs in te kopen, en dan dezelve aan hun meesters over te zenden, of toe te brengen. Anderen verstaan dit van de tollenaars of pachters, die zeer nauw plegen toe te zien om de kooplieden te betrappen, die van hun goederen iets zouden mogen versteken en verborgen houden.
|
|
6) | kruideniers, |
|
Of, drogisten.
|
|
7) | koningen van Arabie, |
|
Versta, degenen, die nabij gelegen waren, zowel oostwaarts als zuidwaarts.
|
|
8) | sikkelen |
|
Versta, gemene sikkels, van welker waarde zie Gen. 24:22.
|
|
9) | opwegen |
|
Hebreeuws, deed hij opklimmen, of opgaan.
|
|
10) | pond gouds |
|
Hebreeuws, Manim; een mina of pond; deed gewoonlijk honderd gemene sikkels; dienvolgens was elk schild waard drie honderd sikkelen gouds. Zie 2 Kron. 9:16.
|
|
11) | in het huis |
|
Zie hiervan boven, 1 Kon. 7:2.
|
|
12) | elpenbenen troon, |
|
Hebreeuws, een troon des tands; te weten, der olifanten, waarvan het ivoor of elpenbeen komt van hetwelk men tot versiering vele dingen gemaakt heeft, gelijk te zien is hier en onder, 1 Kon. 22:39; Ps. 45:9; Amos 3:15, en Amos 6:4.
|
|
13) | dicht goud. |
|
Dat is, dat wel gezuiverd en gelouterd en daarom een zeer dicht en vast is.
|
|
14) | rond, |
|
Dat is, boogsgewijze, of naar het fatsoen van een boog.
|
|
15) | aan beide zijden |
|
Hebreeuws, van hier, van van daar, of, van ginds en van weer. Alzo in 1 Kon. 10:20.
|
|
16) | leuningen tot de zitplaats toe, |
|
Hebreeuws, handen.
|
|
17) | gesloten goud; |
|
Zie boven, 1 Kon. 6:20.
|
|
18) | het werd |
|
Te weten, het zilver. Een overtollige manier van spreken. Vergelijk onder, 1 Kon. 10:27, en de aantekeningen daarop.
|
|
19) | Tharsis, |
|
Sommigen verstaan door dit woord de grote zee, genaamd Oceanus, en door de schepen van Tarsis, de schepen die in die zee voeren. Anderen nemen Tarsis voor Cilicië, welks hoofdstad, genaamd Tarsus, een zeer vermaarde haven had, in welke men gelegenheid vond om te varen naar Afrika, Indië en andere vergelegen landen. Vergelijk Gen. 10:4. Anderen menen dat Tarsis is Afrika, en dat door de schepen van Tarsis te verstaan is een vloot, toegemaakt om te varen naar de Afrikaanse zee.
|
|
20) | apen, |
|
Of, meerkatten.
|
|
21) | pauwen. |
|
Of, papegaaien.
|
|
22) | ganse aarde |
|
Versta, niet alle mensen der gehele wereld, maar de voornaamsten, als de prinsen, heren, vorsten, enz. van alle omliggende landen. Zie 2 Kron. 9:23.
|
|
23) | elk ding |
|
Hebreeuws, de zaak des jaars in het jaar; dat is, elk geschenk jaarlijks.
|
|
24) | bij den koning |
|
Dat is, bij hem. Vergelijk boven, 1 Kon. 10:13.
|
|
25) | maakte het zilver |
|
Hebreeuws, gaf.
|
|
26) | als stenen, |
|
Een overtollige manier van spreken, zeer groten overvloed te kennen gevende. Zie Gen. 13:16, en boven, 1 Kon. 10:21. Alzo 2 Kron. 9:27.
|
|
27) | vijgebomen, |
|
Of, als de sycomoren; dat is, vijgmoerbeziënbomen.
|
|
28) | paarden |
|
Egypte was zeer rijk aan schone paarden, fijn vlas en linnen, byssus genaamd, welke van de naburige landen zeer getrokken werden, doch mochten niet dan met betaling van den gezetten tol uitgelaten worden. Farao nu heeft aan Salomo, die zijn dochter getrouwd had, het recht van den tol overgezet, die denzelven door zijn kooplieden of pachters heeft vergaderd, en daarvan groot profijt ontvangen.
|
|
29) | linnen garen, |
|
Zie Gen. 41:42.
|
|
30) | kooplieden |
|
Versta, de tollenaars, of pachters van de tollen.
|
|
31) | linnen garen voor |
|
Mitsgaders de paarden.
|
|
32) | den prijs. |
|
Dat is, voor een zekeren gezetten prijs.
|
|
33) | een wagen |
|
Versta dit van een wagen, die met linnengaren of garenwerk geladen was, en ook van de geladen paarden, ja van de paarden zelf. Een wagen nu gaf viermaal zoveel als een paard, dewijl men gewoon was vier paarden voor een wagen te spannen. De tol dan van een geladen wagen zes honderd sikkels zijnde, was de tol van een geladen paard honderd en vijftig sikkelen.
|
|
34) | zilvers, |
|
Zie van des sikkels waarde Gen. 20:16, en Gen. 23:15.
|
|
35) | alzo voerden ze |
|
Dat is, de goederen uit Egypte komende, belastte Salomo niet alleen als zij in zijn land kwamen, maar ook als zij gevoerd werden in de landen der Hethieten en Syriërs, van welken Salomo door dit middel ook schatting heeft ontvangen, omdat de paarden en goederen door zijn land of gebied passeren moesten. Anderen verstaan dit alzo, dat de koningen der Hethieten en Syriërs ook tol getrokken hebben van de waren, die in hun landen gebracht werden.
|
|
36) | hun hand |
|
Namelijk, van de kooplieden en pachters in 1 Kon. 10:28 gemeld.
|
|
37) | Hethieten, |
|
Oostwaarts van Palestina wonende.
|
|
38) | Syrie. |
|
Benoorden van Palestina.
|
|