1 2 3 4 5 6 7 8 9 10


1Het geschiedde nu in de dagen van Ahasveros,1) (hij is die Ahasveros, dewelke regeerde van Indie af2) tot aan Morenland toe, honderd zeven en twintig landschappen).
2In die dagen, als de koning Ahasveros op den troon zijns koninkrijks zat, die op den burg3) Susan was;
3In het derde jaar zijner regering maakte hij een maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten; de macht van Perzie en Medie, de grootste heren4) en de oversten der landschappen waren voor zijn aangezicht;
4Als hij vertoonde den rijkdom5) der heerlijkheid zijns rijks, en de kostelijkheid des sieraads zijner grootheid, vele dagen lang, honderd en tachtig dagen.
5Toen nu die dagen vervuld waren, maakte de koning een maaltijd al den volke, dat gevonden werd6) op den burg Susan, van den grootste tot den kleinste, zeven dagen lang, in het voorhof van den hof van het koninklijk paleis.
6Er waren witte, groene en hemelsblauwe behangselen, gevat aan fijn linnen en purperen banden, in zilveren ringen, en aan marmeren pilaren; de bedsteden7) waren van goud en zilver, op een vloer van porfier steen, en van marmer, en albast, en kostelijke stenen.9)
7En men gaf te drinken in vaten van goud, en het ene vat was anders10) dan het andere vat; en er was veel koninklijke wijn,11) naar des konings12) vermogen.13)
8En het drinken geschiedde naar de wet, dat niemand dwong;14) want alzo had de koning vastelijk bevolen15) aan alle groten zijns huizes,16) dat zij doen zouden naar den wil van een iegelijk.17)
9De koningin Vasthi maakte ook een maaltijd18) voor de vrouwen in het koninklijk huis,19) hetwelk de koning Ahasveros had.
10Op den zevenden dag,20) toen des konings hart vrolijk was21) van den wijn, zeide hij22) tot Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen,23) dienende voor het aangezicht van den koning Ahasveros,
11Dat zij Vasthi,24) de koningin, zouden brengen voor het aangezicht des konings, met de koninklijke kroon,25) om den volken26) en den vorsten haar schoonheid te tonen; want zij was schoon van aangezicht.27)
12Doch de koningin Vasthi weigerde te komen op het woord des konings, hetwelk door den dienst28) der kamerlingen haar aangezegd was. Toen werd de koning zeer verbolgen, en zijn grimmigheid ontstak in hem.
13Toen zeide de koning tot de wijzen,29) die de tijden verstonden (want alzo moest des konings zaak30) geschieden,31) in de tegenwoordigheid van al degenen, die de wet en het recht wisten;
14De naasten nu32) bij hem waren Carsena, Sethar, Admatha, Tharsis, Meres, Marsena, Memuchan, zeven vorsten33) der Perzen en der Meden, die het aangezicht des konings zagen,34) die vooraan zaten35) in het koninkrijk),
15Wat men naar de wet36) met de koningin Vasthi doen zou, omdat zij niet37) gedaan had het woord van den koning38) Ahasveros, door den dienst der kamerlingen?
16Toen zeide Memuchan39) voor het aangezicht des konings en der vorsten: De koningin Vasthi heeft niet alleen tegen den koning misdaan,40) maar ook tegen al de vorsten, en tegen al de volken, die in al de landschappen van den koning Ahasveros zijn.
17Want deze daad der koningin41) zal uitkomen tot alle vrouwen, zodat zij haar42) mannen verachten zullen in haar ogen, als men zeggen zal: De koning Ahasveros zeide, dat men de koningin Vasthi voor zijn aangezicht brengen zou; maar zij kwam niet.
18Te dezen zelfden dage zullen de vorstinnen van Perzie en Medie ook alzo zeggen tot al de vorsten des konings, als zij deze daad der koningin43) zullen horen, en er zal verachtens en toorns genoeg wezen.
19Indien het den koning goeddunkt,45) dat een koninklijk gebod van hem46) uitga,47) hetwelk geschreven worde in de wetten der Perzen en Meden, en dat men het niet overtrede:48) dat Vasthi niet inga voor het aangezicht van den koning Ahasveros, en de koning geve haar koninkrijk49) aan haar naaste,50) die beter is dan zij.
20Als het bevel des konings, hetwelk hij doen zal in zijn ganse koninkrijk, (want het is groot)51) gehoord zal worden, zo zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven,52) van de grootste tot de kleinste toe.
21Dit woord nu53) was goed in de ogen des konings en der vorsten; en de koning deed naar het woord van Memuchan.
22En hij zond brieven54) aan al de landschappen des konings, aan een iegelijk55) landschap naar zijn schrift, en aan elk volk56) naar zijn spraak, dat elk man overheer in zijn huis wezen zou, en spreken57) naar de spraak zijns volks.