1) | dan nu geen |
|
Dit woord dan, ziet op hetgeen van den apostel tot hiertoe in dezen brief is geleerd, namelijk dat de mens niet uit de wet, maar door het geloof in Christus rechtvaardig is; en dat hij door den Geest van Christus van de heerschappij der zonde is verlost, al is er nog strijd in hem overig.
|
|
2) | verdoemenis voor degenen, |
|
Hij zegt niet: niets verdoemelijks, want de zonde is in zichzelve altijd verdoemelijk, Rom. 3:19; maar zij strekt den gelovige niet tot verdoemenis, omdat de zonde den gelovige om Christus' wil wordt vergeven, en daarom voegt hij daarbij, voor degenen, die in Christus Jezus zijn, dat is, die door het waar geloof met Hem zijn verenigd; Ef. 3:17.
|
|
3) | die niet naar het vlees wandelen, |
|
Dat is, die de begeerlijkheden des vleses niet volgen, of naar dezelve niet leven. Dit stelt de apostel tegen de
|
|
4) | de wet des Geestes des levens |
|
Dat is, de levendmakende Geest, die in Christus Jezus is.
|
|
5) | de wet der zonde en des doods. |
|
Dat is, de kracht der zonde, die in ons tevoren heeft geheerst. En dit is een krachtig bewijs van het laatste deel van Rom. 8:1, dat de gelovigen niet naar het vlees, maar naar den Geest wandelen.
|
|
6) | Want |
|
In deze twee verzen bewijst hij het eerste deel van Rom. 8:1, namelijk dat er gene verdoemenis voor de gelovigen is.
|
|
7) | hetgeen der wet onmogelijk was, |
|
Grieks het onmogelijke der wet; dat is, omdat het de wet onmogelijk was de zonde teniet te doen, of den mens voor God te rechtvaardigen.
|
|
8) | krachteloos was, |
|
Of, onmachtig; namelijk door de verdorvenheid onzer natuur om ons te rechtvaardigen en het leven te geven.
|
|
9) | in gelijkheid |
|
Christus' mensheid is een ware menselijke natuur geweest, doch geen zondige natuur, maar heeft alleen de gelijkheid gehad ener zondige natuur, omdat Hij al onze zwakheden heeft gedragen, daar wij door de zonde in lagen; Filipp. 2:7.
|
|
10) | des zondigen vleses, |
|
Grieks des vleses der zonde.
|
|
11) | voor de zonde, |
|
Dat is, als een offerande voor de zonde, Hebr. 10:6. Of tot verzoening en vernietiging der zonde, Rom. 4:25; 1 Cor. 15:3.
|
|
12) | veroordeeld |
|
Dat is, gestraft, gedood en hun de kracht van beschuldigen benomen.
|
|
13) | in het vlees. |
|
Namelijk Christus; dat is, door de offerande van Christus, die in het vlees voor ons heeft geleden.
|
|
14) | het recht der wet |
|
Dat is, hetgeen de wet eiste, die het leven beloofde aan degenen, die de wet volkomen hielden, welken eis Christus voor ons vervuld heeft; Gal. 3:13,14, en Gal. 4:4,5.
|
|
15) | die niet naar het vlees wandelen, |
|
Dit herhaalt de apostel wederom uit Rom. 8:1, niet als ene oorzaak der rechtvaardigmaking, hetwelk hij zelfs van Abraham en David heeft ontkend, Rom. 4, maar als een merkteken, waaraan de gelovigen van de waarheid huns geloofs, en dus van hunne rechtvaardigmaking kunnen gekend en verzekerd zijn; en stelt dit merkteken als een grond om de volgende vermaning daarop te bouwen.
|
|
16) | die naar het vlees zijn, |
|
Dat is, in welke de natuurlijke verdorvenheid nog haar volle kracht heeft, gelijk voren.
|
|
17) | bedenken dat des vleses is; |
|
Of, verzinnen, bevroeden; dat is, met hun verstand en met al hunne zinnen naar vleselijke zaken trachten, waarvan de vruchten in het brede beschreven worden, Gal. 5:19,20,21.
|
|
18) | die naar den Geest zijn |
|
Dat is, die door den Geest Gods zijn wedergeboren.
|
|
19) | bedenken, dat des Geestes is. |
|
Dat is, begeven zich en trachten naar geestelijke zaken, welke van den apostel ook in het brede beschreven worden; Gal. 5:22.
|
|
20) | is de dood; |
|
Dat is, leidt en brengt den mens tot den dood.
|
|
21) | is het leven en vrede; |
|
Dat is, is de weg tot het eeuwige leven en tot den eeuwigen vrede; Rom. 2:10.
|
|
22) | vijandschap is tegen God; |
|
Dat is, vijandelijk gezind tegen God; niet dat de vleselijke mens altijd voorheeft God te haten als een vijand, maar omdat hetgeen, waar hij een behagen in heeft, Gode vijandig en hatelijk is, en hij zichzelven daardoor hatelijk maakt voor God; Deut. 5:9; Rom. 1:30.
|
|
23) | het kan ook niet. |
|
Namelijk zichzelven Gods wet onderwerpen en die van harte gehoorzamen, namelijk vanwege de verdorvenheid en verkeerdheid, die daarin en in de wereld is, waar het een behagen in heeft; 1 Joh. 2:15,16.
|
|
24) | kunnen Gode niet behagen. |
|
Namelijk zolang zij door Christus' Geest daaruit niet zijn verlost.
|
|
25) | gijlieden |
|
Namelijk die in Christus geloofd hebt; want hij schrijft aan hen eigenlijk; Rom. 1:7.
|
|
26) | in het vlees, |
|
Dat is, naar het vlees, gelijk Rom. 8:5 verklaard wordt.
|
|
27) | in den Geest, |
|
Dat is, naar den Geest, Rom. 8:5.
|
|
28) | zo anders de Geest Gods |
|
Of, dewijl, overmits. Alzo ook Rom. 8:17.
|
|
29) | u woont. |
|
Namelijk door Zijn genadige werkingen, als daar zijn verlichting des verstands, versterking des geloofs, verzekering van de zaligheid, opwekking tot het gebed, beweging tot geestelijke begeerten, vertroosting in kruis en aanvechting, enz. Want een mens, waar hij als een heer woont, daar heeft hij zijn gebied, en daar doet hij zijn gewoon werk; Joh. 14:16,17; 1 Cor. 3:16.
|
|
30) | den Geest van Christus niet heeft, |
|
Dat is, dezelfde Geest, die in het voorgaande de Geest Gods, namelijk des Vaders, genaamd wordt, wordt hier ook Christus' Geest genaamd, omdat Hij ook van Christus voortkomt, en ons van Christus is verworven; Joh. 14:26, en Joh. 16:7; Gal. 4:6.
|
|
31) | die komt Hem niet toe. |
|
Namelijk als een recht lid van Zijn lichaam, hetwelk door dezen Geest alleen leeft en Zijn geestelijke werking heeft.
|
|
32) | het lichaam dood |
|
Dat is, nog sterflijk, of den lichamelijken doop onderworpen, gelijk Rom. 8:11 verklaard wordt.
|
|
33) | om der zonden wil; |
|
Dat is, om de overblijfselen der zonde, die nog in u zijn; 1 Cor. 15:56.
|
|
34) | de geest |
|
Dat is, uwe ziel, die door Gods Geest vernieuwd is, gelijk blijkt uit de tegenstelling des lichaams.
|
|
35) | is leven |
|
Dat is, des eeuwigen levens deelachtig, en zal altijd bij God in heerlijkheid zijn, als is het, dat het lichaam voor een tijd moet afgelegd worden; 2 Cor. 5:1,8.
|
|
36) | om der gerechtigheid wil. |
|
Namelijk waardoor gij gerechtvaardigd zijt, en waarop ook de heiligmaking volgt, die Christus hier in ons begint en hier namaals in ons zal volbrengen, alzo hij zijn begonnen werk niet zal laten steken.
|
|
37) | levend maken, |
|
Dat is, weder opwekken tot een eeuwig leven, waar geen zonde en dood meer plaats zal hebben.
|
|
38) | door Zijn Geest, |
|
Want gelijk de Vader de doden opwekt, alzo wekt ook de Zoon de doden op, Joh. 5:21, en hier ook de Heilige Geest als eenzelfde God met Hem en van eenzelfde kracht.
|
|
39) | schuldenaars |
|
Dat is, gehouden en verplicht door de weldaden, die wij alrede ontvangen hebben, en nog verwachten.
|
|
40) | zo zult gij sterven; |
|
Namelijk den eeuwigen dood, gelijk uit het leven dat hier beloofd wordt blijkt. En dit zegt de apostel niet om de gelovigen aan hunne zaligheid te doen twijfelen, want het tegendeel zal hij van Rom. 8:14 tot het einde van Rom. 8, krachtiglijk bewijzen; maar hij zegt dit om hen te meer tegen het vlees te wapenen en om de rechte gelovigen te onderscheiden van degenen, die zich voor gelovigen uitgeven en zulks inderdaad niet zijn, alzo zij met hun leven betuigen dat zij door Gods geest niet zijn wedergeboren, welke hij, door dit zware dreigement, tot nadenken en bekering wil brengen.
|
|
41) | door den Geest |
|
Namelijk die in u woont en u alrede kracht daartoe heeft gegeven, zo gij maar door gebeden en andere oefeningen der godzaligheid dezelve behoorlijk verwekt; 1 Cor. 15:10; 2 Tim. 1:6.
|
|
42) | de werkingen des lichaams |
|
Dat is, de begeerlijkheden en bewegingen der zonde, die nog in u overig zijn.
|
|
43) | doodt, zo zult gij leven. |
|
Dat is, wederstaat, tenonder brengt, dat zij in u niet leven of heersen.
|
|
44) | geleid worden, |
|
Of, gedreven; dat is, in hun verstand verlicht, en in hun wil en genegenheden geregeerd en gestuurd worden, om te doen wat God behaagt.
|
|
45) | die zijn kinderen Gods. |
|
Dat is, die hebben de zekere kentekenen, dat zij van God door het geloof in Christus tot kinderen zijn aangenomen, Joh. 1:12, Ef. 1:13, hetwelk hij ook, door de eigen werking des Geestes, die de gelovigen ontvangen, in Rom. 8:15,16 bewijst.
|
|
46) | den Geest der dienstbaarheid |
|
Alzo noemt hij de werking des Geestes Gods door de wet, die de harten der mensen door de dreigementen tegen de overtreders verslaat en bevreesd maakt, gelijk daarvan een klaar voorbeeld is in de Israëlieten, als God de wet der tien geboden voor hen van den berg heeft uitgesproken; Exod. 20:19. Waarop de apostel hier ziet, alsook Hebr. 12:18,19.
|
|
47) | den Geest der aanneming |
|
Hierdoor wordt verstaan de genadige werking des Heiligen Geestes door de predikatie des heiligen Evangelies, die de harten der gelovigen verkwikt en van hunne aanneming tot kinderen verzekert; waartoe ook de volgende werkingen dienen. Zie Gal. 4:6; Ef. 4:30.
|
|
48) | Abba, Vader! |
|
Dat is, wij Hem vrijmoedig durven aanroepen als onzen Vader. Het woord Abba betekent in de Syrische taal Vader, hetwelk de apostel hier gehouden heeft, omdat het een woord is vol genegenheid, hetwelk de jonge kinderen bijna in alle talen behouden; en hij zet daarbij het woord Vader, niet alleen om hetzelve te verklaren, maar ook om de beweging en zonderlinge genegenheid der gelovigen in dit roepen tot God beter uit te drukken; gelijk ook Christus deze verdubbeling van het woord Vader tot dien einde heeft gebruikt in Zijn meeste benauwdheid, Mark. 14:36, en aan het kruis de verdubbeling van het woord Mijn God, Mijn God, Mark. 15:34. Ziet hierna Rom. 8:26.
|
|
49) | getuigt met onzen geest, |
|
Of, getuigt mede tot onzen geest. Dat is, de Heilige Geest beweegt niet alleen ons om God voor onzen Vader aan te roepen, maar getuigt ook inwendig tot onzen geest dat wij Gods kinderen zijn; of betuigt met onzen geest. Dat is, tezamen met onzen geest, die ons ook mede getuigt, door de aanmerking der kentekenen van het kindschap Gods, die onzen geest door Gods Geest in zichzelve bevindt; welke getuigenis, hoewel zij niet altijd even krachtig is in de gelovigen, zo openbaart zij nochtans zich menigmaal in hun meeste vernedering en benauwdheid.
|
|
50) | van God, |
|
Namelijk als van onzen Vader, die ons met zich deel geeft aan zijn hemelse goederen.
|
|
51) | medeerfgenamen van Christus; |
|
Namelijk als van onzen eerstgeboren broeder, dien dezelve van natuur toekomen, en die ons dezelve mede deelachtig maakt uit genade. Zie Rom. 8:29; Luk. 22:29; Hebr. 1:2.
|
|
52) | met Hem lijden, |
|
Dat is, gewillig zijn om te lijden, en in hetzelve lijdzaam, als het God belieft ons daartoe te roepen; Hand. 5:41; 2 Tim. 2:12. En hier begint de apostel het tweede deel van dit hoofdstuk, stellende verscheidene grondige redenen van troost voor, om de gelovigen in dit lijden te versterken, en van de eindelijke overwinning, naar zijn voorbeeld, te verzekeren.
|
|
53) | met Hem verheerlijkt worden. |
|
Namelijk Christus, Filipp. 3:20,21.
|
|
54) | dezes tegenwoordigen tijds |
|
Grieks des tijds van nu.
|
|
55) | niet is te waarderen |
|
Of, niet waardig is der heerlijkheid; dat is, gene gelijkheid in waarde heeft met de heerlijkheid, namelijk zo ten aanzien van de grootte van deze heerlijkheid als ten aanzien van de eeuwigheid van die; daar het lijden hier kort is en ons niet wordt opgelegd boven ons vermogen; 2 Cor. 4:17. Dit is de eerste reden om ons tot lijdzaamheid te bewegen.
|
|
56) | Want |
|
Grieks want het verlangen, of verbeiden des schepsels met opgestoken hoofd verwacht, enz. Zie ook Filipp. 1:20.
|
|
57) | het schepsel, |
|
Namelijk van hemel en aarde, dat nu tegen de eerste instelling Gods der ijdelheid is onderworpen; dat is de kwade mensen moet dienen, en ook ten groten dele der verderfenis om des mensen wil is onderworpen, Rom. 8:21, waarvan het ten uitersten dage wederom zal verlost worden; Hand. 3:21; 2 Petr. 3:12,13. Want dat sommigen daardoor verstaan de mensen, gelijk Mark. 16:15, kan niet bestaan, overmits de goddelozen daarnaar niet verlangen, en van de gelovigen bijzonder zal gehandeld worden, Rom. 8:23. En dit voorbeeld is de tweede reden om de gelovigen tot lijdzaamheid te bewegen.
|
|
58) | niet gewillig, |
|
Dat is, niet vanzelf, of naar de orde, die God eerst in de schepping gesteld heeft; want geen schepsel zoekt zijn eigen verderf. Zie ook Rom. 8:38,39.
|
|
59) | om diens wil, |
|
Dat is, om de zonde des mensen wil, waardoor ook naar Gods rechtvaardig oordeel de vloek over het aardrijk is gekomen; Gen. 3:17, en over alle andere creaturen die den mens in deze verdorvenheid moeten dienen. Matth. 5:45, en het misbruik des mensen onderworpen zijn.
|
|
60) | Op hoop, |
|
Tevoren heeft hij het verwachting genaamd; want hoop is een lijdzame verwachting van ene zaak; en wordt hier alzo genaamd, omdat God deze algemene verlossing des schepsels van het verderf en misbruik des mensen beloofd heeft, waar de engelen en heilige zielen naar verlangen, Openb. 6:10, en de andere schepselen een natuurlijke genegenheid toe schijnen te hebben, hetwelk in Rom. 8:22 bij gelijkenis een zuchten en barensnood wordt genaamd, waar de verlossing op wordt verwacht. Sommigen voegen deze woorden, op hoop, bij het Rom. 8:20, en beginnen dit vers aldus: Want ook het schepsel, enz.
|
|
61) | die de eerstelingen des Geestes hebben, |
|
Alzo noemt hij de wedergeborenen omdat zij de eerste gaven des Heiligen Geestes hebben ontvangen en verwachten dat ook de overige, die ons beloofd zijn, zullen volgen, gelijk de eerste vruchten, die God opgeofferd zijnde, de gehele massa heiligden; Rom. 11:16.
|
|
62) | in onszelven, |
|
Dat is, in het binnenste van onze harten. Zie Rom. 7:24.
|
|
63) | de aanneming tot kinderen, |
|
Dat is, het volle bezit der erven, die ons in deze aanneming is beloofd.
|
|
64) | de verlossing onzes lichaams. |
|
Namelijk van het verderf en de ijdelheid, 1 Cor. 15:43,44, en dit is de derde reden van onzen troost in het kruis.
|
|
65) | die gezien wordt, |
|
Dat is, waar de gehoopte zaak tegenwoordig is, of alrede bezeten wordt.
|
|
66) | waarom zal hij het ook hopen? |
|
Grieks waarom hoopt hij het ook?
|
|
67) | niet zien, |
|
Dat is, nog niet ten volle bezitten, hoewel het ons van God beloofd is en te zijner tijd volgen zal; en dit behoort mede tot den derden grond van onzen troost.
|
|
68) | komt ook de Geest |
|
Het Griekse woord synantilambanetai, betekent eigenlijk zulk ene hulp, wanneer iemand, die sterk is, een last tegen een ander opneemt, die te zwak is, en zet zijne schouders tegen den ander, om den last te lichten, en des anderen schouder te ondersteunen.
|
|
69) | onze zwakheden mede te hulp; |
|
Namelijk die wij in kruis en lijden nog onderworpen zijn, zo in onzen geest, die daartegen menigmaal mort, gelijk in Job en David te zien is, als in ons lichaam, hetwelk broos en zwak is.
|
|
70) | wij weten niet, |
|
Namelijk van onszelve, als wij in benauwdheid zijn en geen toevlucht kunnen hebben, dan tot God door het gebed.
|
|
71) | bidt voor ons |
|
Het Griekse woord betekent voor iemand bidden, en wordt van Christus hierna Rom. 8:34 gezegd, die onze voorspraak is bij den Vader, en als Middelaar voor ons bidt, 1 Joh. 2:1, hetwelk den Heiligen Geest in zulker voege niet kan toegeschreven worden, alzo Hij onze Middelaar eigenlijk niet is; maar het betekent hier dat de Heilige Geest ons tot bidden met onuitsprekelijk zuchten verwekt, en ons als voorspelt onze les, hoe wij in alle zwarigheden moeten bidden, Luk. 12:11,12; Joh. 16:13; Gal. 4:6.
|
|
72) | En wij weten, |
|
Hier begint de laatste reden van vertroosting, die de gelovigen in al hunne zwarigheden stellen tegen alle aanvechtingen en verdrukkingen, genomen van Gods eeuwigen raad of vast voornemen, om ons dwars door alle zwarigheden, door de volgende middelen tot de zaligheid te brengen.
|
|
73) | alle dingen medewerken |
|
Dat is, alle zwarigheden en verdrukkingen, waarvan hij tot nog toe heeft gesproken.
|
|
74) | naar Zijn voornemen |
|
Namelijk dat Hij in zichzelven voorgenomen heeft, om de mensen uit genade door Christus zalig te maken. Zie Ef. 1:9,11, enz.
|
|
75) | geroepen zijn. |
|
Namelijk tot het ware geloof, dat door de liefde krachtig is, niet alleen door een uitwendige, maar ook door een inwendige en krachtige roeping, waar de gehoorzaamheid zekerlijk op volgt; Joh. 6:44,65; 1 Cor. 1:24,26.
|
|
76) | te voren gekend heeft, |
|
Namelijk voor de Zijnen, gelijk Joh. 10:14,27. Dat is, die Hij van eeuwigheid in Christus heeft verkoren ten eeuwigen leven; Rom. 11:2; Ef. 1:4; 1 Petr. 1:2, en hierna Rom. 8:33.
|
|
77) | den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, |
|
Namelijk niet alleen in het lijden, maar ook inzonderheid in de heiligmaking en verheerlijking, die daarna zal volgen; 1 Cor. 13:12, en 1 Cor. 15:48, en 2 Cor. 3:18.
|
|
78) | geroepen; |
|
Namelijk tot het geloof en de gehoorzaamheid des geloofs door een krachtige roeping, Rom. 8:28.
|
|
79) | gerechtvaardigd; en die |
|
Namelijk voor hem, door het geloof; gelijk dit woord in dezen gehelen brief in deze stof wordt genomen, en het oogmerk des apostels medebrengt. Want deze rechtvaardigmaking is de naaste trap tot de verheerlijking.
|
|
80) | verheerlijkt. |
|
Namelijk hier, in de beginselen door de heiligmaking en aanneming tot kinderen, en hiernamaals, door de volle bezitting van deze heerlijkheid, Rom. 8:17,21; 2 Cor. 3:18.
|
|
81) | Wat zullen wij dan |
|
Hier besluit de apostel de handeling van de voorgaande leer dezes briefs tot hiertoe, met een heiligen trots en roem in Christus tegen alle beschuldigingen en verdrukkingen, die de duivel en de wereld hun zouden mogen aandoen.
|
|
82) | tot deze dingen zeggen? |
|
Namelijk die dus verre tevoren geleerd en verklaard zijn.
|
|
83) | voor ons is, |
|
Dat is, met ons door Christus verzoend is, ons heeft verkoren, geroepen, gerechtvaardigd, en ons zal verheerlijken, Rom. 8:29,30.
|
|
84) | tegen ons zijn? |
|
Namelijk die ons zou kunnen beschuldigen, of beschadigen; Ps. 56:12, en Ps. 118:6.
|
|
85) | niet gespaard heeft, |
|
Namelijk en daarmede, als een ontwijfelijke getuigenis, getoond heeft dat Hij met ons is; Rom. 5:8.
|
|
86) | ons allen |
|
Namelijk die in Hem geloven, die Hem liefhebben en naar Zijn voornemen geroepen zijn.
|
|
87) | overgegeven, |
|
Namelijk in den dood; Rom. 4:25.
|
|
88) | met Hem |
|
Namelijk Christus Jezus, die de allerkostelijkste gave is, in welke alle schatten der wijsheid en wetenschap verborgen zijn, Col. 2:3, zodat degene, die Hem heeft, alles heeft wat hem tot zaligheid nodig is.
|
|
89) | alle dingen |
|
Dat is, al wat ons tot onze eeuwige zaligheid nodig is.
|
|
90) | schenken? |
|
Namelijk uit genade, gelijk het Griekse woord medebrengt; hetwelk dan gesteld wordt tegen al de verdiensten der mensen.
|
|
91) | beschuldiging inbrengen |
|
Namelijk van zonde, of schuld der zonde. Want dat is het waarmede wij door de wet, Joh. 5:45, door onze eigen conscientie, Rom. 2:15, of ook door den Satan, Openb. 12:10, voor God zouden kunnen beschuldigd worden.
|
|
92) | rechtvaardig maakt. |
|
Dat is, die ons van de zonde en straf der zonde vrijspreekt, en volgens dien de beschuldigingen door Zijne vrijstelling voorkomt.
|
|
93) | die verdoemt? |
|
Dat is, die den vloek en de straf der zonde tegen ons zou uitvoeren.
|
|
94) | Die gestorven is; |
|
Namelijk om ons van den vloek en de straf der zonde te bevrijden; Gal. 3:13.
|
|
95) | opgewekt is, |
|
Namelijk om ons de rechtvaardigheid toe te brengen; Rom. 4:25.
|
|
96) | ter rechterhand Gods is, |
|
Namelijk om ons van alle vijanden te verlossen, en den Heiligen Geest tot verzekering hiervan te geven; Joh. 16:7; Hand. 2:33.
|
|
97) | Die ook voor ons bidt. |
|
Namelijk om ons Zijne gerechtigheid door Zijn voorbidden toe te eigenen, Joh. 17:20; in deze vier zaken bestaat onze ganse verzoening met God.
|
|
98) | Wie zal ons scheiden |
|
De voorgaande roem is geweest tegen de zonde en straf der zonde; deze is tegen het geweld der vervolgingen en verdrukkingen der wereld en alles wat hun nog zou mogen overkomen.
|
|
99) | van de liefde van Christus? |
|
Namelijk met welken Hij ons liefheeft, gelijk Rom. 8:37,39.
|
|
100) | den gansen dag |
|
Dat is, gedurig, zonder ophouden.
|
|
101) | gedood; |
|
Dat is, ten dood toe vervolgd; of nu de een dan de ander omgebracht.
|
|
102) | Hem, Die ons liefgehad heeft. |
|
Namelijk Christus; of God in Christus. Want beide wordt hier uitgedrukt, het ene Rom. 8:35, en het andere Rom. 8:39.
|
|
103) | ik ben verzekerd, |
|
Of, ik ben overreed; namelijk door de belofte des heiligen Evangelies aan alle gelovigen, Joh. 5:24, en door de getuigenis des Heiligen Geestes in het hart, Rom. 8:16.
|
|
104) | engelen, |
|
Namelijk kwade engelen; want de goede zoeken ons van Christus niet te scheiden; tenware men het voor een onmogelijke voorwaarde wilde nemen, gelijk Gal. 1:8,9.
|
|
105) | noch overheden, |
|
Sommigen nemen dit ook voor namen van engelen, gelijk Col. 1:16, hoewel het hier bekwamelijk van de tirannen en geweldigen dezer wereld kan verstaan worden.
|
|
106) | de liefde Gods, |
|
Namelijk waarmede Hij ons liefheeft, wanneer wij met Christus door het geloof verenigd zijn, gelijk Rom. 8:35.
|
|