1 2 3 4 5 6


1Zo bid ik u dan,1) ik, de gevangene2) in den Heere,3) dat gij wandelt waardiglijk4) der roeping, met welke gij geroepen zijt;5)
2Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde;6)
3U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes7) door den band8) des vredes.
4Een lichaam is het, en een Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot een hoop9) uwer roeping;
5Een Heere,10) een geloof, een doop,11)
6Een God12) en Vader van allen, Die13) daar is boven allen, en door allen, en in u allen.
7Maar aan elkeen van14) ons is de genade gegeven, naar de maat15) der gave van Christus.
8Daarom zegt Hij: Als16) Hij opgevaren is17) in de hoogte,18) heeft Hij de gevangenis19) gevangen genomen, en heeft den mensen gaven gegeven.20)
9Nu dit: Hij is opgevaren; wat is het,21) dan dat Hij ook eerst is nedergedaald22) in de nederste23) delen der aarde?
10Die nedergedaald is, is Dezelfde ook,24) Die opgevaren is verre boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen25) zou.
11En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen,26) en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten,27) en sommigen tot herders28) en leraars;
12Tot de volmaking29) der heiligen, tot het werk30) der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus;
13Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid31) des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen32) man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus;
14Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij33) der mensen, door arglistigheid, om listiglijk tot dwaling te brengen;
15Maar de waarheid betrachtende in liefde,34) alleszins zouden opwassen in Hem, Die het Hoofd is, namelijk Christus;
16Uit Welken het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen35) der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn maat, den wasdom36) des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde.
17Ik zeg dan dit,37) en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt, gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds.
18Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods,38) door de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns harten;
19Welke, ongevoelig geworden39) zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot ontuchtigheid,40) om alle onreinigheid gieriglijk41) te bedrijven.
20Doch gij hebt Christus42) alzo niet geleerd;
21Indien gij naar Hem gehoord hebt, en door Hem geleerd zijt, gelijk de waarheid in Jezus is;
22Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens,43) die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding;44)
23En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest45) uws gemoeds,
24En den nieuwen46) mens aandoen,47) die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid48) en heiligheid.
25Daarom legt af de leugen, en spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden.
26Wordt toornig,49) en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid;
27En geeft den duivel geen plaats.50)
28Die gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide liever, werkende dat goed is51) met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene, die nood heeft.
29Geen vuile rede52) ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige53) stichting, opdat zij genade geve54) dien, die dezelve horen.
30En bedroeft55) den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij56) verzegeld zijt57) tot den dag der verlossing.
31Alle bitterheid, en toornigheid, en gramschap, en geroep, en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid;
32Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in Christus58) ulieden vergeven heeft.