1)Sichem,
Zie boven, Richt. 8:31.
 
2)broeder zijner moeder;
Dat is, bloedverwanten en vrienden. Alzo, Richt. 9:3,18.
 
3)burgers van Sichem:
Hebreeuws, heren, meesters, mannen, burgers. Zie van het Hebreeuwse woord Baäl, Gen. 14:13.
 
4)een man over u heerse?
Hij wil zeggen, dat het buiten twijfel het beste is, verstaande door dezen éénen man, zichzelven.
 
5)been en uw vlees ben.
Van moeders zijde uit Sichem gesproten, en velen onder u in bloede bestaande. Zie van deze manier van spreken, Gen. 2:23, en Gen. 29:14.
 
6)naar Abimelech;
Hebreeuws, achter; dat is, om hem na te volgen.
 
7)zilverlingen,
Zie Gen. 20:16.
 
8)huis van Baal-berith;
Dat is, uit den afgodischen tempel van dezen afgod, staande op een hogen berg bij Sichem, naar uitwijzen der kaart. Zie ook van dezen afgod boven, Richt. 8:33.
 
9)ijdele en lichtvaardige mannen,
Dat is, een hoop van kaal, behoeftig en licht gespuis, bij welke geen vreze Gods was. Vergelijk 2 Kron. 13:7.
 
10)die hem navolgden.
Hebreeuws, en zij gingen achter hem.
 
11)zeventig mannen,
Er werden maar negen en zestig gedood [want Jotham ontkwam], maar de Heilige Schrift noemt naar gewoonte het volle getal. Zie Gen. 42:13; Num. 14:33; 1 Cor. 15:5.
 
12)huis van Millo,
Hebreeuws, Beth-millo; een stad, gelegen, naar uitwijzen der kaart, oostwaarts van Sichem, aan het gebergte Efraïms, niet ver van Beth-aven. Anderen verstaan hierdoor de sterkte, vermeld onder, Richt. 9:46,49, gehouden als een raadhuis, of landhuis, waarin de volle raad placht te vergaderen, met enig garnizoen bezet, hetwelk in dezen handel mede gebruikt is. Het woord Millo komt van vullen, volheid, vervulling, waarom het sommigen nemen voor een diepen kuil of vallei, die met aarde en steengruis opgevuld zijnde, gediend heeft tot bouwing van een sterkte, daarvan genoemd Millo. Enigen menen dat het geslacht van den vader van Abimelechs moeder hiervan alzo genoemd is. Het woord Millo wordt ook gevonden 2 Sam. 5:9; 1 Kon. 9:15, en 1 Kon. 11:27; 2 Kon. 12:20; 1 Kron. 11:8; 2 Kron. 32:5.
 
13)maakten Abimelech ten koning,
Hebreeuws alsof men zeide: zij koningden hem ten koning.
 
14)hogen eik,
Of, pilaareik. Zie Joz. 24:26,27. Deze plaats hebben zij vermoedelijk verkozen, om dit werk met enigen schijn van heiligheid te bekleden, dat zij nochtans met een gruwelijke tirannie hadden begonnen, en zonder de andere stammen daarover te roepen, of God eens raad te vragen, voltrokken. Anders, bij het plein van den pilaar.
 
15)hoogte des bergs
Hebreeuws, het hoofd.
 
16)Gerizim,
Die aan Sichem was gelegen en recht tegenover lag de berg Ebal, waarvan te zien is Deut. 11:29,30; Joz. 8:33.
 
17)zeide tot hen:
Zo het schijnt, door Gods ingeven, die Jothams woorden bevestigd heeft; onder, Richt. 9:24,57.
 
18)De bomen
Zie ene gelijke versierde rede of gelijkenis, tot lering, 2 Kon. 14:9.
 
19)gingen eens heen,
Hebreeuws, gaande gingen zij.
 
20)mijn vettigheid
Dat is, de olie.
 
21)verlaten,
Of, zal ik laten ophouden, of, gedwongen worden op te houden, en zo in het volgende.
 
22)God en de mensen in mij prijzen?
Want de olie werd gebruikt in de offeranden en lampen des tabernakels, alsook bij het zalven der priesters, koningen en [gelijk uit 1 Kon. 19:16 afgenomen wordt] profeten, en in het algemeen tot spijs, sieraad en smuk van 's mensen lichaam. Anders, waarmede men door mij God en de mensen vereert.
 
23)zweven over de bomen?
Dat is, om als koning te gaan omlopen, woelen en zorgen voor andere bomen.
 
24)God en mensen vrolijk maakt?
Omdat de wijn in offeranden gebruikt werd en het hart des mensen verheugt; Ps. 104:15. Anders, die goden; dat is, die grote heren, en mensen, dat is, gemene lieden verheugt.
 
25)Libanon.
Dit gebergte was zeer vermaard vanwege de schone, heerlijke cederbomen, zijnde zeer sterk en duurzaam, die in menigte daarop wiessen, waarvan verscheidene gelijkenissen in de Schrift genomen worden. Zie 2 Kon. 14:9; 2 Kron. 2:8; Ps. 29:5, en Ps. 92:13; Hoogl. 3:9, en Hoogl. 5:15; Jes. 60:13; Jer. 22:23; Ezech. 17:3, en Ezech. 31:3; Hos. 14:6,7,8.
 
26)Alzo nu,
Hier verklaart nu Jotham de voorgestelde gelijkenis.
 
27)verdienste zijner handen gedaan hebt.
Of, weldaad.
 
28)zijn ziel
Dat is, zijn leven en persoon niet gespaard, maar voor u gewaagd, of in groot perijkel gesteld.
 
29)verre weggeworpen,
Hebreeuws, van tegenover, of, van nabij; gelijk wanneer men iets uit de ogen ver van zich werpt, willende daarop niet zien, om hetzelve te bezorgen of acht er op te nemen. Vergelijk Deut. 28:66, en onder, Richt. 12:3.
 
30)heden opgestaan
Dat is, in dezen tijd.
 
31)hebt zijn zonen,
Dezen moord verwijt hij den Sichemieten, omdat zij Abimelech daarin gesterkt hadden. Zie Richt. 9:24.
 
32)dienstmaagd,
Alzo noemt hij verachtelijk zijns vaders bijwijf, om den Sichemieten de onbillijkheid hunner daad in te scherpen.
 
33)vluchtte,
Het schijnt dat met deze samenvoeging van woorden, die één ding betekenen, te kennen gegeven wordt zijn haastigheid in het vluchten, om door zijn broeder niet achterhaald te worden.
 
34)Beer;
Waar deze plaats gelegen is, is onzeker. Sommigen gissen dat zij lag in den stam van Simeon, aan de uiterste palen van Kanaän, waar enige plaatsen zijn, die den naam Beër hebben, doch met enig bijvoegsel.
 
35)bozen geest
Dit kan men verstaan van een bozen engel of satan, gelijk 1 Sam. 18:10, en 1 Sam. 19:9. Of van wederwil, onlust, tweedracht, die de Satan onder hen door een rechtvaardig oordeel Gods verwekt heeft. Vergelijk 1 Sam. 16:14, en 2 Sam. 16:10, en 2 Sam. 24:1.
 
36)geweld,
Dat is, straf des gewelds.
 
37)gedaan
Hebreeuws, het geweld, of de wreedheid der zeventig zonen; dat is hun gedaan; aldus dikwijls.
 
38)gelegd wierd op Abimelech,
Te weten, op het hoofd van Abimelech en van de Sichemieten. Deze manieren van spreken zijn in de Heilige Schrift gebruikelijk, om te betekenen de wraak van geweld, doodslag of bloedvergieten. Vergelijk 1 Sam. 25:39; 2 Sam. 1:16; 1 Kon. 2:31,32,33; Esth. 9:25; Ps. 7:17; Jer. 51:35; Matth. 23:34,35, en Matth. 27:25; Hand. 5:28, en Hand. 18:6, enz. Zie ook onder, Richt. 9:56,57.
 
39)zijn handen
Die Abimelech in zijn boos voornemen gesterkt en geholpen hadden. Vergelijk boven, Richt. 7:11.
 
40)hoogten der bergen
Hebreeuws, hoofden.
 
41)al wie voorbij hen
Zijnde Abimelech toegedaan. Sichem lag op den pas van en naar Jeruzalem, en de bergen Gerizim, Ebal, van Baäl-Berith, Zalmon, enz. lagen er dichtbij. Zie boven, Richt. 9:7, en onder, Richt. 9:46,48.
 
42)gingen over in Sichem;
Verlatende hun vorige woonplaats.
 
43)hem.
Te weten, Gaäl, dien zij als een hoofd en krijgsoverste gebruikten tegen Abimelech.
 
44)veld,
Tot een teken van vertrouwen en kleinachting van Abimelech.
 
45)lofliederen;
Anders, goede sier, gelijk zij gewoon waren te doen in den wijnoogst.
 
46)huns gods,
Baäl-Beriths afgodischen tempel. Zie boven, Richt. 9:4.
 
47)Wie is Abimelech,
Zie gelijke verachtelijke manier van spreken 1 Sam. 25:10.
 
48)wat is Sichem,
Alsof zij zeiden: Sichem is al te heerlijk en hoog geacht dan dat de heren en burgers daarvan dezen Abimelech zouden dienen. Anders: Wie is Sichem? menende dat het hier de naam is van Hemors zoon, Gen. 34, wien Jakobs zonen niet hebben willen dienen, maar hem gedood, of iemand zijner nakomelingen van dien naam, bij welken Abimelech, als een tiran en slecht van afkomst zijnde, niet is te vergelijken.
 
49)hem dienen zouden?
Abimelech.
 
50)een zoon van Jerubbaal?
Dat is, van Gideon, die een vijand was van onzen god Baäl en als een gemeen man zonder regering geleefd heeft.
 
51)en Zebul zijn bevelhebber?
Die van Abimelech als stadhouder te Sichem was gesteld, Richt. 9:30, en hier tegenwoordig, of immers in de stad, Richt. 9:36.
 
52)Hemor,
Dat is, die afkomstig, of nakomelingen zijn van Hemor, Sichems vader. Of, degenen, die niet tiranniek [gelijk Abimelech] maar vaderlijk regeren, gelijk Hemor eertijds deed, die als een vader van deze stad gehouden werd; sommigen nemen het aldus: Zo gij zoudt dienen, hadt gij toch Hemor en zijn nakomelingen mogen dienen; maar dat hebben onze voorvaders niet willen doen, waarom zouden wij dan nu dezen Abimelech dienen?
 
53)Och,
Hebreeuws, wie zal geven dat, enz. Zie van deze manier van wensen Deut. 5:29.
 
54)mijn hand ware!
Dat is, in mijn macht, onder mijn beleid, zou ik Abimelech haast van kant helpen.
 
55)tot Abimelech zeide hij:
Den afwezenden, alsof hij tegenwoordig ware, [gelijk pochers en snorkers plegen] schimpelijk trotserende.
 
56)Vermeerder uw heir,
Versterk uw volk zozeer als gij kunt of wilt, en komt er uit, of voor den dag, gelijk men zegt.
 
57)listiglijk boden
Dat is, heimelijk, latende niets schijnen. Hebreeuws, met list, bedrog, of valsheid. Sommigen nemen het Hebreeuwse woord Thorma voor een stad, die zij menen dezelfde te wezen, die onder, Richt. 9:41, genoemd wordt Aruma.
 
58)zij,
Of, zij dwingen, sterken, wapenen, bezetten deze stad tegen u. Anders, zij zullen u, met de stad [te weten, Aruma, waar gij in zijt], belegeren.
 
59)hij en het volk,
Gaäl.
 
60)hand vinden zal.
Zoals de gelegenheid zich u zal presenteren, naardat de zaak zich zal geven en gij te rade bevinden zult. Zie een dergelijke betekenis dezer manier van spreken Lev. 25:28; 1 Sam. 10:7, en 1 Sam. 25:8; Pred. 9:10.
 
61)hopen.
Hebreeuws, hoofden; alzo boven, Richt. 7:16, en onder, Richt. 9:43,44.
 
62)hoogten der bergen.
Hebreeuws, hoofden.
 
63)mond,
Dat is, u trotseren en grootspreken.
 
64)Aruma;
Een stad, zuidwaarts van Sichem gelegen, niet ver van den samenloop der wegen, die van Jeruzalem en Silo naar Sichem gaan, middenwegs tussen Silo en Sichem.
 
65)hopen,
Dat is, een hoop van de hopen, of troepen. Zie onder, Richt. 12:7.
 
66)zout.
Menende nu volkomenlijk te triomferen en niet denkende wat hij zelf verdiend had, doet hij dit uit hoogmoed, tot een teken dat Sichem eeuwiglijk onvruchtbaar, woest en onbewoond zou blijven, of tot een eeuwig gedenkteken van een voorbeeldige straf dezer rebellie. Vergelijk Num. 18:19; Deut. 29:23; 2 Kron. 13:5; Zef. 2:9. Maar dat Sichem naderhand bebouwd en bewoond is geweest, blijkt 1 Kon. 12:1,25.
 
67)Berith.
Boven genoemd Baäl-Berith, #Richt.9:4. Sommigen menen dat dit BethelBerith nog een andere Baälstempel geweest is, gelegen op een berg dicht aan Sichem westwaarts, gelijk Baäl-Beriths tempel oostwaarts aan Sichem op een hogen berg lag. Aldus waren zij aan beide zijden met Baälstempels voorzien, en meenden daarin wel bewaard en verzekerd te zijn, doch, gelijk blijkt, tevergeefs.
 
68)Zalmon,
Liggende aan de westzijde van Sichem. Zie ook van deze berg Ps. 68:15.
 
69)een bijl in zijn hand,
Hebreeuws, bijlen.
 
70)Wat gij mij hebt zien doen,
Anders, ik heb gedaan wat gij gezien hebt.
 
71)ik.
Te weten, gedaan heb.
 
72)Abimelech
Zich inbeeldende dat hem deze victoriën geduriglijk volgen zouden.
 
73)Thebez,
Een stad, gelegen noordwaarts van Sichem, tussen het gebergte van Samaria en Gilboa.
 
74)bestormde dien;
Of, streed er tegen.
 
75)molensteen
Eindelijk, de bovenste steen des molens, die boven den ondersteen wordt omgedreven.
 
76)mannen van Israël zagen,
Die het met Abimelech gehouden hadden.
 
77)wederkeren heet kwaad van Abimelech,
Te weten, op Abimelechs hoofd; dat is, betaalde, vergold hem. Zie boven, Richt. 9:24.
 
78)zijn zeventig broederen.
Zijn eigen broeders en zijns vaders echte zonen, boven, Richt. 9:5, daar hijzelf maar een zoon van een bijwijf was, zie Richt. 8:30,31.
 
79)lieden van Sichem
Die Abimelech geholpen hadden in zijn tirannisch voornemen, boven, Richt. 9:24.
 
80)de vloek van Jotham,
Zie boven, Richt. 9:20.