1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Davids Schiggajon,1) dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch,2) den zoon van Jemini.3)
2HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.
3Opdat hij mijn ziel5) niet rove als een leeuw, verscheurende6), terwijl er geen verlosser is.
4HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan7) heb, indien er onrecht in mijn handen8) is;
5Indien ik kwaad vergolden heb dien,9) die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered die mij zonder11) oorzaak benauwde!)
6Zo vervolge de vijand mijn ziel12), en achterhale ze, en vertrede13) mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in14) het stof wonen! Sela15).
7Sta op,16) HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij;17) Gij hebt het gericht bevolen18).
8Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan19) boven20) haar weder in de hoogte.
9De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid,21) en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is.
10Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft,22) o rechtvaardige God!
11Mijn schild23) is bij God, Die de oprechten24) van hart behoudt.
12God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage25) toornt.26)
13Indien hij zich27) niet bekeert, zo zal Hij Zijn28) zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen29), en dien bereid.
14En heeft dodelijk30)e wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige32) vervolgers te werk stellen.
15Ziet, hij is33) in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen34) baren.
16Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve,35) die hij gemaakt heeft.
17Zijn moeite zal op zijn hoofd36) wederkeren, en zijn geweld37) op zijn schedel nederdalen.38)
18Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid39), en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen.