1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36


1Salomo nu dacht1) voor den Naam des HEEREN2) een huis te bouwen,3) en een huis voor zijn koninkrijk.4)
2En Salomo telde zeventig duizend lastdragende mannen, en tachtig duizend mannen, die houwen5) zouden in het gebergte;6) mitsgaders drie duizend en zeshonderd opzieners8) over dezelve.
3En Salomo zond tot Huram,9) den koning van Tyrus, zeggende: Gelijk als gij met mijn vader David gedaan hebt, en hebt hem cederen gezonden, om voor hem een huis te bouwen, om daarin te wonen, zo doe ook met mij.
4Zie, ik zal een huis voor den Naam des HEEREN, mijns Gods, bouwen, om Hem10) te heiligen, om reukwerk der welriekende specerijen voor Zijn aangezicht aan te steken, en voor de toerichting des gedurigen11) broods, en voor de brandofferen des morgens en des avonds, op de sabbatten, en op de nieuwe maanden, en op de gezette hoogtijden des HEEREN, onzes Gods; hetwelk voor eeuwig12) is in Israel.
5En het huis, dat ik zal bouwen, zal groot zijn; want onze God is groter dan alle goden.
6Doch wie zou de kracht hebben, om voor Hem een huis te bouwen, dewijl de hemelen, ja,13) de hemel der hemelen, Hem niet bevatten zouden? En wie ben ik, dat ik voor Hem een huis zou bouwen, ten ware14) om reukwerk voor Zijn aangezicht aan te steken?
7Zo zend mij nu een wijzen man,15) om te werken in goud, en in zilver, en in koper, en in ijzer, en in purper, en karmozijn, en hemelsblauw, en die weet graveerselen te graveren, met de wijzen, die bij mij zijn in Juda en in Jeruzalem, die mijn vader David beschikt heeft.
8Zend mij ook cederen, dennen, en algummimhout16) uit Libanon; want ik weet, dat uw knechten het hout van Libanon weten te houwen; en zie, mijn knechten zullen met uw knechten zijn.
9En dat om mij hout in menigte te bereiden; want het huis, dat ik zal bouwen, zal groot en wonderlijk zijn.
10En zie, ik zal uw knechten, den houwers, die het hout houwen, twintig duizend kor17) uitgeslagen tarwe, en twintig duizend kor gerst geven;18) daartoe twintig duizend bath wijn,19) en twintig duizend bath olie.
11Huram nu, de koning van Tyrus, antwoordde20) door schrift, en zond tot Salomo: Daarom dat de HEERE Zijn volk lief heeft, heeft Hij u over hen tot koning gesteld.
12Verder zeide Huram: Geloofd zij de HEERE, de God Israels, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft, dat Hij den koning David een wijzen zoon, kloek21) in voorzichtigheid en verstand, gegeven heeft, die een huis voor den HEERE, en een huis voor zijn koninkrijk bouwe!
13Zo zend ik nu een wijzen man, kloek van verstand, Huram Abi;22)
14Den zoon ener vrouw23) uit de dochteren van Dan,24) en wiens vader een man geweest is van Tyrus, die weet te werken in goud, en in zilver, in koper, in ijzer, in stenen, en in hout, in purper, in hemelsblauw, en in fijn linnen, en in karmozijn, en om alle graveersels te graveren, en om te bedenken allen vernuftigen25) vond, die hem zal voorgesteld worden,26) met uw wijzen, en de wijzen van mijn heer, uw vader David.
15Zo zende nu mijn heer zijn knechten de tarwe en de gerst, de olie en den wijn, die hij gezegd heeft.
16En wij zullen hout houwen uit den Libanon, naar al uw nooddruft, en zullen het tot u met vlotten, over de zee, naar Jafo27) brengen; en gij zult het laten ophalen naar Jeruzalem.
17En Salomo telde al de vreemde mannen,28) die in het land van Israel waren, achtervolgens de telling, met dewelke zijn vader David die geteld had; en er werden gevonden honderd drie en vijftig duizend en zeshonderd.
18En hij maakte uit dezelve zeventig duizend lastdragers,29) en tachtig duizend houwers in het gebergte,30) mitsgaders drie duizend en zeshonderd opzieners,31) om het volk te doen arbeiden.