1) | dacht |
|
Hebreeuws, zeide; te weten, bij zichzelven, schikte, nam voor, was bedacht, had besloten. Zie 1 Kon. 5:3 en de aantekening daarop.
|
|
2) | den Naam des HEEREN |
|
Dat is, den Heere. Zie 1 Kon. 5:3; idem Deut. 28:58.
|
|
3) | huis te bouwen, |
|
Dat is, een tempel. Vergelijk Gen. 28:17,22.
|
|
4) | huis voor zijn koninkrijk. |
|
Dat is, een koninklijk paleis, waarin hij, en die hem in het rijk zouden navolgen, wonen zouden. Alzo onder, 2 Kron. 2:12.
|
|
5) | die houwen |
|
Zie 1 Kon. 5:15.
|
|
6) | gebergte; |
|
Namelijk, Libanon. Zie 1 Kon. 4:33.
|
|
7) | zes honderd |
|
Zie 1 Kon. 5:16.
|
| No Link found
|
|
8) | opzieners |
|
Of, bevelhebbers of aandrijvers. Deze waren als provoosten, die over die werklieden opzicht hadden om het werk voort te drijven. Zie 2 Kron. 2:18.
|
|
9) | Huram, |
|
Zie van dezen koning ook 1 Kon. 5:1, waar hij Hiram genoemd wordt.
|
|
10) | Hem |
|
Dat is, hem ter ere en den mensen ter zaligheid wijde tot de openbare en plechtige werken van den heiligen godsdienst. Vergelijk Lev. 8:10.
|
|
11) | gedurigen |
|
Versta, de twaalf toonbroden, genoemd een gedurig brood, Num. 4:7, omdat zij altijd op de heilige tafel moesten liggen, zijnde tot zulk een einde daarop vernieuwd telken sabbatdag; Exod. 25:30; Lev. 24:8.
|
|
12) | voor eeuwig |
|
Hebreeuws, in eeuwigheid; dat is, gedurende den tijd der wet. Zie Gen. 13:15.
|
|
13) | ja, |
|
Zie 1 Kon. 8:27.
|
|
14) | ten ware |
|
De zin is, dat hij dat huis niet wilde bouwen opdat God naar zijn wezen, dat oneindig is, daarin besloten, maar naar zijn geopenbaarden wil gediend zou worden.
|
|
15) | wijzen man, |
|
Kunstigen werkmeester, en alzo in het volgende.
|
|
16) | algummimhout |
|
Zie van dit hout 1 Kon. 10:11, waar het genaamd wordt almuggimhout.
|
|
17) | kor |
|
Zie van deze maat 1 Kon. 4:22, en vergelijk deze plaats met 1 Kon. 5:11, en met de aantekening daarop.
|
|
18) | geven; |
|
Hebreeuws, ik heb gegeven; dat is, vastelijk verordend te geven.
|
|
19) | bath wijn, |
|
Zie van deze maat 1 Kon. 7:26.
|
|
20) | antwoordde |
|
Hebreeuws, zeide.
|
|
21) | kloek |
|
Hebreeuws, wetende voorzichtigheid en verstand, alzo in het volgende.
|
|
22) | Huram Abi; |
|
Anders, Huram mijn vader, of Huram mijns vaders, of die mijns vaders Huram geweest is, anders genoemd Huram Abiu, onder, 2 Kron. 4:16. Dat is, Huram zijn vader, of zijns vaders.
|
|
23) | vrouw |
|
Die weduwe was, 1 Kon. 7:14.
|
|
24) | dochteren van Dan, |
|
Dat is, een der vrouwen, die uit den stam van Dan waren. Enigen menen dat zij gezegd werd, 1 Kon. 7:14, van den stam van Nafthali geweest te zijn; maar dat de koning Hiram haar hier rekent tot den stam van Dan, uit onwetendheid dezen stam noemende voor den stam van Nafthali; gelijk somtijds in de Heilige Schriftuur enigen worden ingevoerd te spreken, niet naar de waarheid, maar naar hun mening, welke woorden de Heilige Geest wel verhaalt, maar daarom niet toestemt; gelijk 1 Sam. 4:8; Mark. 6:1; Joh. 1:45, enz. Zie nog andere verklaring dezer plaats, 1 Kon. 7:14.
|
|
25) | vernuftigen |
|
Hebreeuws, bedenking; dat is, allerlei kunstig werk, hetwelk een vernuftig kunstenaar met rijpe zinnen zou mogen uitvinden.
|
|
26) | die hem zal voorgesteld worden, |
|
Of, gelijk als, of naar dat hem zal voorgesteld worden.
|
|
27) | Jafo |
|
Anders genaamd, Joppe, Hand. 10:32, een stad, gelegen in de pale van den stam van Dan, aan de Middellandse zee. Zie Joz. 19:46; Ezra 3:7; Jona 1:3.
|
|
28) | vreemde mannen, |
|
Deze vreemdelingen waren Kanaänieten, die nog in het land waren overgebleven, welker vaderen de Israëlieten niet hadden uitgeroeid, gelijk God nochtans hun zulks geboden had. Zie 2 Kron. 8:7.
|
|
29) | lastdragers, |
|
Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen, onder, 2 Kron. 34:13; Neh. 4:10.
|
|
30) | gebergte, |
|
Te weten, Libanons.
|
|
31) | opzieners, |
|
Zie boven, 2 Kron. 2:2.
|
|