1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen1) der machtigen! geeft den HEERE eer en sterkte.
2Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, aanbidt2) den HEERE in de heerlijkheid3) des heiligdoms.
3De stem4) des HEEREN is op de wateren,5) de God der ere6) dondert; de HEERE is op de grote7) wateren.
4De stem des HEEREN is met kracht, de stem des HEEREN is met heerlijkheid.
5De stem des HEEREN breekt de cederen; ja, de HEERE verbreekt de cederen van Libanon.
6En Hij doet ze huppelen als een kalf, de Libanon en Sirjon9) als een jongen10) eenhoorn.
7De stem des HEEREN houwt11) er vlammen12) vuurs uit.
8De stem des HEEREN doet de woestijn beven;13) de HEERE doet de woestijn Kades14) beven.
9De stem des HEEREN doet de hinden15) jongen werpen, en ontbloot16) de wouden; maar in Zijn tempel17) zegt Hem18) een iegelijk eer.
10De HEERE heeft19) gezeten over den watervloed;20) ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid.
11De HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.