1) | oprechten |
|
Hebr. de oprechten van weg; dat is, wier weg oprecht is, dat is, die een oprecht leven voeren.
|
|
2) | getuigenissen |
|
Door de getuigenissen des Heeren moet men hier verstaan zijn wetten, die Hij zijn volk gegeven heeft tot een getuigenis zijner gunst en zijns verbonds, hetwelk Hij met hen opgericht had.
|
|
3) | geen onrecht |
|
Dat is, geen verkeerde, onrechtvaardige werken doen.
|
|
4) | zijne |
|
Dat is, in de wegen, die Hij hun bevolen en voorgeschreven heeft. Zie de aantekening bij 1 Kon. 11:33.
|
| No Link found
|
|
5) | dat men |
|
Dat een ieder zich bevlijtige zijn leven naar Uw bevelen aan te stellen.
|
|
6) | mijne wegen |
|
Dat is, mijne gedachten, genegenheden, beraadslagingen en de uitwendige daden gericht, of vastgemaakt.
|
| No Link found
|
|
7) | niet beschaamd |
|
Te weten, staande, of verschijnende voor Uw aanschijn, o Heere.
|
|
8) | de rechten |
|
Dat is, de rechten, die ons de gerechtigheid, die U behaaglijk is, aanwijzen.
|
|
9) | verlaat: Dat is, ontrek mij Uwe hand niet zo ver, dat ik Uwe |
|
|
| No Link found
|
|
10) | Waarmede zal |
|
Dat is, bij welk middel.
|
|
11) | de jongeling |
|
Dat is, zijnen weg alzo aanstellen, dat hij recht en zuiver is. Hij spreekt uitdrukkelijk van een jongeling, [hoewel dit alle mensen aangaat] omdat de jonge lieden meest geneigd zijn zich te laten afleiden van den rechten weg, door de kwade bewegingen des vleses.
|
|
12) | Als |
|
Of, indien hij zich houdt naar Uw woord. Hebr. houdende [dat] naar Uw woord.
|
|
13) | gezegend |
|
Dat is, geprezen.
|
|
14) | uws monds |
|
Dat is, die Gij met Uwen mond uitgesproken hebt.
|
|
15) | de weg |
|
Dat is, vanwege den weg, dien mij Uwe getuigenissen of geboden aanwijzen.
|
| No Link found
|
|
16) | allen rijkdom: Dat is, meer dan of ik al het goed, have, of |
|
|
| No Link found
|
|
17) | uwe bevelen |
|
Anders: van Uwe bevelen spreken,
|
| No Link found
|
|
18) | uwe paden |
|
Te weten, die Gij in Uwe wet uw volk hebt voorgeschreven.
|
| No Link found
|
|
19) | uw woord |
|
Of, Uwe woorden:
|
|
20) | uwen knecht |
|
Dat is, bij mij, die uw knecht ben.
|
| No Link found
|
|
21) | mijne ogen |
|
Niet zozeer de vleselijke ogen als de ogen des verstands, aldus bekennende zijn aangeboren blindheid en verdorvenheid. Zie; 1 Cor. 2:14.
|
| No Link found
|
|
22) | Ik ben |
|
Alsof hij zeide: Ik ben als een arme pelgrim en wandelaar, niet wetende noch kennende den weg, dien ik moet ingaan; daarom bid ik U, o Heere, dat Gij mij wilt leren en leiden door Uwe wetten. Zie; Ps. 39:13.
|
|
23) | afdwalen |
|
Te weten, moedwilliglijk.
|
|
24) | Wentel |
|
Hebr. rol af van op mij.
|
|
25) | tegen |
|
Zich tezamen beraadslagende hoe zij mij ten verderve brengen mochten.
|
|
26) | uw knecht |
|
Dat is, ik, die Uw knecht ben.
|
|
27) | betracht |
|
Dat is, overlegd, bedacht, gepractiseerd. Zie boven Ps. 119:15, en Ps. 1:2, en dit is te merken op dit woord van dezen ganse Psalm door.
|
|
28) | Mijne ziel |
|
Dat is, ik ben schier dood en in het stof der aarde begraven. Hiermede geeft de profeet te kennen een zeer zwaar en zorgelijk lijden. Zie Ps. 44:26.
|
| No Link found
|
|
29) | maak mij |
|
Of, behoud mij in het leven naar Uw woord; dat is, naar uwe belofte.
|
|
30) | Ik heb |
|
Ik heb U, o Heere, mijne handelingen en gelegenheden geopenbaard, en mijne zaken U ten enenmaal bevolen, biddende dat Gij die altemaal wilt richten en bestieren naar Uw heiligen en goeden wil, en tot mijne zaligheid.
|
|
31) | richt mij |
|
Of, bevestig mij, gelijk Ps. 119:38, en Ps. 119:106.
|
|
32) | den weg |
|
Bij den weg der valsheid mag men hier verstaan valse leringen en inzettingen, die tegen Gods wet en ordinantiën strijden; gelijk straks Ps. 119:30. bij den weg der waarheid de rechte leer en geboden, die ons getrouwelijk ter zaligheid leiden, te verstaan zijn.
|
|
33) | verleen |
|
Dat is, doe mij de genade, dat ik mij steeds aan uwe wet houde.
|
|
34) | den weg |
|
Deze weg is de gehoorzaamheid der geboden Gods. Zie de aantekening bij 1 Kon. 8:36.
|
|
35) | als Gij |
|
Dat is, als Gij mij met wijsheid zult verrijkt en overvloediglijk begaafd hebben, gelijk 1 Kon. 4:29; òf, met troost gesterkt zult hebben, gelijk 2 Cor. 6:11.
|
|
36) | ten einde |
|
Het Hebr. woord betekent eigenlijk de hiel, of de voetzool; of - eigenlijk het einde; en somtijds beloning, of vergelding. Zie Ps. 19:12.
|
|
37) | gierigheid |
|
Onder de naam van gierigheid worden verstaan alle andere ondeugden, omdat de gierigheid is de wortel van alle kwaad.
|
|
38) | Wend |
|
Hebr. doe voorbijgaan, of doorgaan, gelijk Ps. 119:39.
|
|
39) | ijdelheid |
|
Als daar zijn wellusten, schoonheid, rijkdom, of eer dezer wereld. Zie Job 15:31.
|
|
40) | Maak mij |
|
Anders: maak dat ik leef in uwe wegen.
|
|
41) | door uwe |
|
Dat is, door de leer van uw woord.
|
| No Link found
|
|
42) | die uwe |
|
Hebr. die tot, naar, of in uwe vreze is.
|
| No Link found
|
|
43) | Wend mijne |
|
Of, doe mijne smaadheid voorbijgaan, of doorgaan, of passeren.
|
| No Link found
|
|
44) | goed |
|
Dat is, rechtvaardig en billijk; daarom, wil ik zeggen, zult Gij die niet te schande laten komen, die U dienen, gelijk ik doe.
|
|
45) | ik heb |
|
Dat is, ik ben begerig en benaarstig mij om al Uwe geboden in al mijn handel en wandel te gehoorzamen.
|
|
46) | uw heil |
|
Te weten, waarmede Gij mij behoudt en verlust, dat ik niet onderga.
|
|
47) | Opdat ik |
|
Dat is, opdat ik mijnen tegenpartijders doe blijken dat mijn hoop en vertrouwen op U niet ijdel of vergeefs geweest is, gelijk zij mij verweten hebben.
|
|
48) | wat hebbe |
|
Of, een woord hebbe te antwoorden.
|
| No Link found
|
|
49) | in de ruimte |
|
Dat is, vrij, buiten dwang of schrik; gelijk Ps. 4:2, Ps. 18:20, Ps. 118:5.
|
|
50) | voor koningen |
|
Dat is, in de tegenwoordigheid van koningen.
|
|
51) | opheffen |
|
Te weten, om naar Uwe geboden te grijpen, uit grote begeerte, die ik tot dezelfde heb. Of, ik zal mijne handen aan het werk slaan om uwe geboden metterdaad te doen en te gehoorzamen.
|
|
52) | ik zal |
|
Of, ik zal van uwe inzettingen spreken.
|
|
53) | des woords |
|
Dat is, der belofte, die Gij op uwe knecht gedaan hebt.
|
|
54) | uwe oordelen |
|
Door welke Gij de goddelozen gestraft en uwe kinderen verlost en bewaard hebt.
|
| No Link found
|
|
55) | vanouds |
|
Hebr. van eeuwigheid; dat is, van den beginne der wereld gepleegd.
|
| No Link found
|
|
56) | Grote |
|
Of een brandende storm, of een stormwind; dat is, een grote beroerte des harten.
|
|
57) | vanwege |
|
Te weten, als ik denk hoe zwaarlijk zij zondigen en hoe zware straffen zij te verwachten hebben.
|
|
58) | gezangen |
|
Dat is, de inhoud mijner psalmen en gezangen.
|
|
59) | ter plaatse |
|
Hebr. in het huis, of ten huize; te weten ter plaatse, waar ik hier en daar als vreemdeling en balling heb moeten dwalen.
|
|
60) | Dat is |
|
Dat is, dat ik mijne nachtrust zelf gebroken heb om op U te denken, Ps. 119:55; dat is gesproten uit den ijver, dien ik heb tot de onderhouding uwer geboden. Zie Ps. 1:2.
|
|
61) | mijn deel |
|
Dat is, het zal mij zo lief zijn gelijk een mens zijn erfdeel pleegt te zijn. Anders: Heere, ik heb gezegd mijn deel zal zijn Uwe woorden te bewaren.
|
|
62) | ernstiglijk |
|
Zie de aantekening bij Job 11:19.
|
| No Link found
|
|
63) | toezegging |
|
Dat is, belofte.
|
|
64) | mijne wegen |
|
Dat is, mijne aanslagen en daden, al mijn doen en laten, al mijne gedachten woorden en werken, of ik mij ergens in tegen Uwe wetten mocht vergrepen hebben; en indien ja, dat ik mij straks wederom op Uw onfeilbare wegen begeven mocht.
|
| No Link found
|
|
65) | hopen |
|
Zie de aantekening bij 1 Sam. 10:5,10.
|
|
66) | Te middernacht |
|
Hij wil zeggen dat hij den tijd, die tot lichamelijke rust verordineerd was en dien anders lieden met slapen door brachten, wakende ter ere Gods besteedde, gelijk Ps. 16:7.
|
|
67) | uw woord |
|
Dat is, naar uwe belofte, gelijk boven Ps. 119:25.
|
|
68) | een goeden zin |
|
Of, goed verstand. Hebr. goedheid des verstands, of des zins.
|
|
69) | geboden |
|
Dat is, beloften.
|
|
70) | verdrukt |
|
Of, vernederd.
|
|
71) | dwaalde |
|
De boze lusten van mijn vlees volgende.
|
|
72) | uw woord |
|
Dat is, uwe geboden.
|
|
73) | is vet |
|
Te weten, doordien zij naar het vlees zo welvaren en groten voorspoed hebben, welken zij misbruiken, en daardoor heel ongevoelig en dom zijn geworden, geen lust hebbende tot overleggen van de wet Gods; Ps. 17:10 en Ps. 73:7. Job 15:27. Zie Deut. 32:15.
|
|
74) | vedrukt |
|
Te weten, met kruis en tegenspoed. Alzo ook boven Ps. 119:67.
|
| No Link found
|
|
75) | duizenden |
|
Dat is, veel duizend stukken gouds en zilver; Ps. 68:31 staat stukken zilvers.
|
|
76) | handen |
|
Menselijkerwijze van God gesproken. Zie Job 14:15.
|
|
77) | zullen |
|
Te weten, als een exempel der genadege hulp en verlossing, die Gij dengenen doet, die op U hopen en Uwe geboden liefhebben.
|
|
78) | omdat |
|
Dat is, omdat ik op het woord Uwer toezegging zolang, doch niet tevergeefs, gewacht heb.
|
|
79) | de gerechtigheid |
|
De zin is: Heere, ofschoon Gij mij met zwaar kruis getuchtigd hebt, zo hebt Gij daarmede niet gehandeld tegen Uwe gerechtigheid en waarheid, maar veel meer hebt Gij daardoor Uwe gunst te mijwaarts bewezen, want zulke kastijdingen hebben mij tot beterschap des levens gediend, en derhalve zijn zij mij goed en bevordelijk geweest; 1 Cor. 10:13.
|
|
80) | al mijne |
|
Hebr. mijne vermakingen.
|
| No Link found
|
|
81) | Laat hen |
|
Dat is, dat zij zich bij mij voegen en dat zij het met mij houden, verlatende der bozen gezelschap.
|
|
82) | uwe getuigenissen |
|
Dat is, Uwe wetten en woorden, door welke Gij Uwen wil betuigt en te kennen geeft.
|
| No Link found
|
|
83) | kennen |
|
Dat is, achten, lief en waard houden.
|
|
84) | Mijne ziel |
|
Zie 2 Sam. 13, de aantekening bij Ps. 119:39; Job 19:27; en Ps. 84:3.
|
| No Link found
|
|
85) | op uw woord |
|
Dat is, naar de volbrenging van het woord uwer belofte, gelijk boven Ps. 119:25.
|
|
86) | mij vertroosten |
|
Te weten, mij gevende hetgeen ik van U bid en verwacht.
|
|
87) | ik ben |
|
De zin is: Vanwege mijn langdurig leed en tegenspoed, ben ik verdroogd en mijn vel is samengekrompen en zwart geworden gelijk leder, dat lang in de rook hangt; Spreuk. 17:22.
|
|
88) | de dagen |
|
Te weten, de dagen mijner ellende.
|
|
89) | recht |
|
Dat is, mijne vijanden en vervolgers straffen.
|
|
90) | hebben |
|
Te weten, opdat ik in dezelfve zou vallen en vergaan. Alsof hij zeide: zij staan listiglijk naar mijn leven. Zie Ps. 35:7.
|
|
91) | hetwelk |
|
Anders: die niet [doen] naar Uwe wet.
|
|
92) | De zin is |
|
Zij zijn de waarheid, of de getrouwheid zelve. Zij houden ons op het allergetrouwste voor hetgeen waar, goed, recht en heilig is.
|
| No Link found
|
|
93) | op de aarde |
|
Maar niet in den hemel. Zie Matth. 10:28. Luk. 10:20.
|
|
94) | de getuigenis |
|
Dat is, de geboden, die Gij met Uwen mond uitgesproken en ons bevolen hebt.
|
|
95) | Naar |
|
Dat is, gelijk U dat eens heeft beliefd te ordineren en te wijzen, gelijk Ps. 33:9.
|
|
96) | zij nog heden |
|
Te weten, hemel en aarde.
|
|
97) | zijn uwe |
|
Dat is, hemel en aarde en al wat er in is moet tot Uw dienst staan.
|
| No Link found
|
|
98) | al lang |
|
Hebr. toen, of alsdan.
|
|
99) | alle |
|
Dat is, alle geschapen dingen, hoe volmaakt ze ook wezen mogen, hebben hun einde of bepaling.
|
|
100) | gebod |
|
Dat is, aangaande de wijsheid, die Gij ons openbaart in Uw Woord en geboden, die heeft einde noch bepaling.
|
|
101) | mijne |
|
Dat is, de stof mijner meditatiën of overdenkingen en mijner redenen.
|
| No Link found
|
|
102) | zij maakt |
|
Te weten, Uwe wet. Anders: Gij te weten, o God.
|
|
103) | zij is |
|
Te weten, Uwe wet. Anders: Gij te weten, o God.
|
|
104) | verstandiger |
|
Of, kloeker, voorzichtiger, vernuftiger.
|
|
105) | betrachting |
|
Zie Ps. 119:97.
|
|
106) | geweerd |
|
Of, afgehouden.
|
|
107) | paden |
|
Hebr. pad.
|
|
108) | redenen |
|
Hebr. rede; dat is, elkeen van Uwe redenen.
|
|
109) | alle leugen |
|
Hebr. allen pad des leugens, of der valsheid.
|
|
110) | lamp |
|
Of, lantaarn, kaarsen, Spreuk. 6:23.
|
|
111) | voet |
|
Dat is, voeten.
|
|
112) | de rechten |
|
Dat is, Uw rechtvaardige rechten.
|
|
113) | rechten. |
|
Dat is, mijn gebed en dankzegging; gelijk Lev. 22:18; Num. 29:39; 2 Kron. 31:14; Ps. 54:8; Amos 4:5.
|
|
114) | Mijne ziel |
|
Zie de aantekening bij Richt. 12:3; 1 Sam. 19:5, en 1 Sam. 28:21; Job 13:14.
|
| No Link found
|
|
115) | gelegd |
|
Hebr. gegeven.
|
|
116) | tot een |
|
Dat is, voor mijn beste en bestendigste goed.
|
|
117) | om uwe |
|
Dat is, om te doen wat Uwe inzettingen bevelen.
|
| No Link found
|
|
118) | ten einde |
|
Zie de aantekening bij Ps. 119:33.
|
|
119) | de kwade |
|
Of, de dubbelhartige gepeinzen, of [de ijdele] gedachten, of de door elkander lopende gedachten; dat is, de manier van doen dergenen, die met alle winden waaien en die twee pezen op hun boog zoeken te hebben. Het Hebr. woord betekent eigenlijk, ranken of takken, die met menigte in een boom door elkander lopen. Zie aantekening bij 1 Kon. 18:21.
|
|
120) | Gij zijt |
|
Dat is, Gij o Heere, zijt het, onder wiens vleugelen ik schuil ten tijde van gevaar en vervolging.
|
|
121) | mijn schild |
|
Dat is, die mij beschut en beschermt.
|
|
122) | naar uwe |
|
Of, door; in het Hebr. is Caf of Beth; de eerste betekent naar, de andere door.
|
| No Link found
|
|
123) | vermaken |
|
Of, dan zal ik steeds uwe inzettingen aanschouwen.
|
|
124) | leugen |
|
Dat is, bedriegelijk. Want zij verkrijgen niet door hun bedrog hetgeen zij hoopten.
|
|
125) | Gij doet |
|
Gij doet weg. Hebr. Gij doet ophouden, of rusten.
|
|
126) | schuim |
|
Te weten, dat men wegwerpt als nergens toe deugende. Het is een manier van spreken, genomen bij gelijkenis van degenen, die metalen raffineren of zuiveren. Zie Jes. 1:25; Ezech. 22:18,19,20,21,22; Mal. 3:3; Spreuk. 25:4,5. Anders: het schuim, [namelijk] al de goddelozen der aarde hebt Gij teniet gemaakt.
|
|
127) | Het haar |
|
Dit is hierbij gevoegd uit Joz. 4:15. Anders: mijn vlees schudt, beeft, siddert.
|
|
128) | van verschrikking |
|
Hebr. van uwe verschrikking; te weten, als ik gedenk de grote gestrengheid, die Gij over de goddelozen oefent.
|
|
129) | Wees borg |
|
Te weten, dat hem geen kwaad wedervaren zal, en handhaaf en bescherm hem tegen al zijne vijanden. Of, wees uwen knecht zoet, of lieflijk.
|
|
130) | naar de |
|
Of, naar uw rechtvaardige toezegging; te weten, die Gij rechtvaardiglijk en trouwelijk wilt houden.
|
|
131) | voor den |
|
Of, dat de Heere werke; dat is, dat Hij zijne macht betone en doe blijken, of dat Hij doe hetgeen Hij mij belooft heeft.
|
|
132) | zij hebben |
|
Te weten, mijn stoute wederpartijders, van welke Ps. 119:121, Ps. 119:122 gesproken is.
|
|
133) | verbroken |
|
Dat is, zij werpen ze en houden ze van gene waarde.
|
|
134) | heb ik |
|
Alsof hij zeide: ik laat niet uwe geboden lief te hebben, al worden zij van de bozen vernietigd; maar ik heb ze des te liever en waarder.
|
|
135) | al uwe |
|
Te weten, die Gij gemaakt hebt, van welke zaken die ook zijn, zonder onderscheid of uitneming. Anders: daarom heb ik de bevelen van alles, of in alles verbeterd. Anders: ik heb al de bevelen van allen [te weten, van alle mensen] verbeterd; te weten, naar het richtsnoer van uwe wet.
|
| No Link found
|
|
136) | alle valse |
|
Of, allen weg der leugenen.
|
|
137) | zijn wonderbaar |
|
Hebr. zijne wonderen.
|
|
138) | opening |
|
Of, ingang; dat is, wanneer men maar de eerste beginselen van uwe wet gesmaakt heeft, zo haast als men ze komt te lezen of te onderzoeken, zo krijgt men terstond grote kennis door de kracht en werking van den Heiligen Geest.
|
|
139) | Ik heb |
|
De zin is: Ik heb uwe leer met zulke begeerte aangenomen als den besten drank, dien men mij zou mogen geven om nij te laven in een zeer groten dorst. Of, het is ene gelijkenis, genomen van een mens, die zich zeer haast om ergens, waar hij zeer groot verlangen naar heeft, te komen en zijnen mond opendoet om in het lopen zijnen adem beter te halen.
|
|
140) | verlangd |
|
Of, gehaakt. Of, ik heb gesnakt naar. Zie Ps. 56:2.
|
|
141) | naar het recht |
|
Of, naar het gebruik. Dat is, gelijk Gij gewoon zijt te doen. Of, gelijk het recht en betamelijk is. Zie aantekening bij Gen. 40:13.
|
|
142) | Maak mijne |
|
Dat is, geef dat ik zonder struikelen mag wandelen in uwe wegen en doen naar uw woord.
|
| No Link found
|
|
143) | overlast |
|
Of, onderdrukking.
|
|
144) | Doe uw |
|
Dat is, aanzie mij met een schoon en klaar, of blij gelaat, toon mij een teken uwer goedertierenheid. Zie de aantekening bij Num. 6:25.
|
|
145) | Waterbeken |
|
Dat is, overvloedige tranen.
|
|
146) | zij uwe |
|
Te weten, de goddelozen, gelijk in Ps. 119:158.
|
| No Link found
|
|
147) | Anders |
|
uw rechtvaardige getuigenissen.
|
| No Link found
|
|
148) | hogelijk |
|
Hebr. zeer.
|
|
149) | heeft mij |
|
Of, heeft mij onderdrukt. Zie Ps. 69:10.
|
|
150) | zeer |
|
Te weten, gelijk het goud en zilver door het vuur gezuiverd en gelouterd wordt.
|
|
151) | uwe wet |
|
Dat is, uwe wet is enkel waarheid, ja zo waarachtig als de waarheid zelve. Zie een gelijke spreuk Joh. 17:17.
|
| No Link found
|
|
152) | Ik ben |
|
Hebr. Ik heb de schemering [te weten de schemering des dageraads] voorgekomen. Zie aantekening bij 2 Kon. 7:5.
|
|
153) | ogen |
|
Dat is, ik ben eer wakker geweest dan de verscheidene nachtwaken, of de morgenwaken aankomen. Verg. Ps. 63:7.
|
|
154) | recht |
|
Hetwelk vereist dat Gij een onschuldige voorstaat tegen zijn boze verdrukkers. Anders, naar uwe wijze; alzo onder Ps. 119:156.
|
|
155) | kwade |
|
Dat is, die de lastering met vlijt zoeken en najagen.
|
|
156) | genaken |
|
Dat is, zij zijn mij op de hielen, zo men gemeenlijk zegt, te weten om mij te beschadigen.
|
|
157) | nabij |
|
Te weten, met uwe hulp, allen die op U vertrouwen.
|
|
158) | Gij ze |
|
Dat is, dat zij zo vast en bestendig zijn, dat niemand ze zal omstoten of teniet kunnen doen. Christus zegt: Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijne woorden zullen blijven staan.
|
|
159) | Twist |
|
Zie Ps. 35, en de aantekening bij Ps. 119:1.
|
|
160) | is verre |
|
Of, zij.
|
|
161) | vele |
|
Of, groot.
|
|
162) | naar uwe |
|
Verg. boven, Ps. 119:149.
|
| No Link found
|
|
163) | degenen |
|
Dat is, die van U zijn afgevallen, en bij wie trouw noch geloof te vinden is.
|
|
164) | Het begin |
|
Dat is, het is uit de waarheid voortgekomen en zal voorts in eeuwigheid de waarheid blijven. Hebr. het hoofd, of, hoofdstuk.
|
|
165) | mijn hart |
|
De zin is: Ik heb de mensen niet gevreesd, maar heb alleen gevreesd iets te doen tegen uw woord. Zie Matth. 10:28.
|
|
166) | zevenmaal |
|
Dat is, dikwijls, gelijk Lev. 26:18; 1 Sam. 2:5; Spreuk. 24:16, en Spreuk. 26:25.
|
| No Link found
|
|
167) | zij hebben |
|
Zie 1 Joh. 2:10.
|
|
168) | al mijne |
|
Dat is, al mijn gedachten, woorden en werken zijn U bekend, daarom wandel ik oprechtelijk voor U, als wiens ogen het al zien.
|
| No Link found
|
|
169) | red mij |
|
Te weten, uit mijn lijden en verdriet.
|
|
170) | overvloediglijk |
|
Of, uithobbelen, uitgieten; dat is, overvloediglijk uitspreken, gelijk ene fontein water uitgeeft. Zie Ps. 19:3.
|
|
171) | van uwe rede |
|
Dat is, van uwe geboden, gelijk er straks volgt.
|
| No Link found
|
|
172) | mij te hulp |
|
Of, komen om mij te helpen.
|
|
173) | naar uw heil |
|
Dat is, naar uw verlossing.
|
|
174) | uwe wet |
|
Gelijk boven Ps. 119:77.
|
| No Link found
|
|
175) | mijne ziel |
|
Dat is, mij. Verg. Richt. 16:30.
|
| No Link found
|
|
176) | laat uwe |
|
Hij wil zeggen: Laat mij dat bevorderlijk zijn, dat ik uwe geboden gehouden heb, achtervolgens uwe belofte.
|
| No Link found
|
|
177) | heb gedwaald |
|
Alsof hij zeide: Ik heb een tijdlang niet geweten waarheen ik mij zou keren of wenden, te weten, toen mij mijne vijanden, en inzonderheid Saul met de zijnen, zo zwaarlijk vervolgden.
|
|
178) | als een |
|
Of, als een schaap, dat verloren gaat. Hebr. een schaap der verderving. Zie Deut. 26:5.
|
|
179) | zoek |
|
Te weten, gelijk een herder het dwalende schaap zoekt; breng mij in den rechten schaapsstal en geef mij rust, opdat ik U in vrede en in stilheid dienen moge.
|
|
180) | uwe knecht |
|
Dat is mij die uw knecht ben.
|
| No Link found
|
|