1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25


1Toen zeide Elisa:1) Hoort het woord des HEEREN; zo zegt de HEERE: Morgen omtrent dezen tijd zal een maat meelbloem2) verkocht worden voor een sikkel,3) en twee maten gerst voor een sikkel, in de poort van Samaria.
2Maar een hoofdman,4) op wiens hand de koning leunde,5) antwoordde den man Gods, en zeide: Zie, zo de HEERE vensteren6) in den hemel maakte, zou die zaak7) kunnen geschieden? En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten.
3Er waren nu vier melaatse mannen voor de deur der poort;8) die zeiden, de een tot den ander: Wat blijven wij hier, totdat wij sterven?
4Indien wij zeggen:9) Laat ons in de stad komen, zo is de honger in de stad, en wij zullen daar sterven, en indien wij hier blijven, wij zullen ook sterven; nu dan, komt, en laat ons in het leger der Syriers vallen; indien zij ons laten leven, wij zullen leven; en indien zij ons doden, wij zullen maar sterven.
5En zij stonden op in de schemering,10) om in het leger der Syriers te komen. Toen zij aan het uiterste11) van het leger der Syriers kwamen, ziet, toen was er niemand.
6Want de HEERE had het heir der Syriers doen horen een geluid van wagenen,12) en een geluid van paarden, het geluid ener grote heirkracht; zodat zij zeiden de een tot den ander:13) Zie, de koning van Israel heeft tegen ons gehuurd de koningen der Hethieten,14) en de koningen der Egyptenaren, om tegen ons te komen.
7Derhalve hadden zij zich opgemaakt, en waren in de schemering15) gevloden, en hadden hun tenten gelaten, en hun paarden, en hun ezelen, het leger gelijk als het was;16) en waren gevloden om huns levens wil.17)
8Als nu deze melaatsen aan het uiterste des legers kwamen, zo gingen zij in een tent, en aten en dronken, en namen van daar zilver, en goud, en klederen, en gingen henen, en verborgen het; daarna keerden zij weder, en kwamen in een andere tent, namen van daar ook, en gingen henen, en verborgen het.
9Toen zeiden zij, de een tot den ander:18) Wij doen niet recht; deze dag is een dag van goede boodschap, en wij zwijgen stil. Indien wij vertoeven tot den lichten morgen, zo zal ons de ongerechtigheid19) vinden; daarom nu, komt, laat ons gaan, en dit aan het huis des konings boodschappen.
10Zo kwamen zij, en riepen tot den poortier20) der stad, en boodschapten hun,21) zeggende: Wij zijn gekomen tot het leger der Syriers, en ziet, niemand was daar, noch eens mensen stem; maar paarden aangebonden, en ezels aangebonden, en tenten, gelijk als zij waren.
11En hij riep22) de poortiers;23) en zij deden de boodschap binnen in het huis des konings.
12En de koning stond op in den nacht, en zeide tot zijn knechten:24) Ik zal u nu te kennen geven, wat de Syriers ons gedaan hebben; zij weten, dat wij hongerig zijn; daarom zijn zij uit het leger gegaan, om zich in het veld te versteken, zeggende: Als zij uit de stad gegaan zullen zijn, dan zullen wij hen levend grijpen, en wij zullen in de stad komen.
13Toen antwoordde een van zijn knechten, en zeide: Dat men toch neme vijf van de overige paarden, die hierbinnen25) overgebleven zijn (zie, zij zijn26) als de gehele menigte der Israelieten, die hierbinnen overgebleven zijn; zie, zij zijn als de gehele menigte der Israelieten, die vergaan zijn), laat ons die zenden, en zien.
14Zij namen dan twee wagenpaarden.27) En de koning zond het leger der Syriers achterna, zeggende: Gaat henen, en ziet.
15En zij volgden hen na tot de Jordaan toe; en ziet, de ganse weg was vol van klederen en gereedschap,28) die de Syriers in hun verhaasten29) weggeworpen hadden. De boden nu keerden weder, en boodschapten het den koning.
16Toen ging het volk uit, en beroofde het leger der Syriers; en een maat meelbloem werd verkocht voor een sikkel, en twee maten gerst voor een sikkel, naar het woord des HEEREN.
17De koning nu had den hoofdman, op wiens hand30) hij leunde, over die poort31) gesteld; en het volk32) vertrad hem in de poort, dat hij stierf, gelijk de man Gods gesproken had, die het sprak, als de koning tot hem afgekomen was.
18Want het was geschied, gelijk de man Gods gesproken had tot den koning, zeggende: Morgen33) omtrent dezen tijd zullen twee maten gerst voor een sikkel, en een maat meelbloem voor een sikkel verkocht worden, in de poort van Samaria.
19En die hoofdman had den man Gods geantwoord en gezegd: Zie, zo de HEERE vensteren34) in den hemel maakte, zou het ook35) naar dit woord geschieden kunnen? En hij had gezegd:36) Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten.
20Even alzo geschiedde hem, want het volk vertrad hem in de poort, dat hij stierf.