1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50


1En het geschiedde na deze dingen, dat de schenker1) des konings van Egypte en de bakker, zondigden tegen hun heer, tegen den koning van Egypte.
2Zodat Farao zeer toornig werd op zijn twee hovelingen,2) op den overste der schenkers, en op den overste der bakkers.
3En hij leverde hen in bewaring, ten huize van den overste der trawanten,3) in het4) gevangenhuis, ter plaatse, waar Jozef gevangen was.5)
4En de overste der trawanten bestelde Jozef bij hen, dat hij hen diende; en zij waren sommige6) dagen in bewaring.
5Zij droomden nu beiden een droom, elk zijn droom, in een nacht, elk naar de7) uitlegging zijns drooms, de schenker en de bakker, die des konings8) van Egypte waren, die gevangen waren in het gevangenhuis.
6En Jozef kwam des morgens tot hen, en hij zag hen aan, en ziet, zij waren ontsteld.
7Toen vraagde hij de hovelingen van Farao, die bij hem waren in hechtenis10) van het huis zijns heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden kwalijk11) gesteld?
8En zij zeiden tot hem: Wij hebben een droom gedroomd, en er is niemand12), die hem uitlegge. En Jozef zeide tot hen: Zijn de13) uitleggingen niet van God? Vertelt ze mij toch.
9Toen vertelde de overste der schenkers Jozef zijn droom, en zeide tot hem: In mijn14) droom, zie, zo was een wijnstok voor mijn aangezicht;
10En aan den wijnstok waren drie ranken; en hij was als bottende, zijn bloeisel ging op, zijn trossen16) brachten rijpe druiven voort.
11En Farao's beker was in mijn hand; en ik nam die druiven, en drukte ze uit in Farao's beker, en ik gaf den beker op Farao's hand.
12Toen zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging: de drie ranken zijn drie17) dagen.
13Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd18) verheffen, en zal u in uw staat herstellen; en gij zult Farao's beker in zijn hand geven, naar de vorige wijze, toen19) gij zijn schenker waart.
14Doch gedenk mijner bij uzelven,20) wanneer het u wel gaan zal, en doe toch weldadigheid aan mij, en doe van mij melding bij Farao, en maak, dat ik uit dit huis kome.
15Want ik ben21) diefelijk ontstolen uit het land der Hebreen;22) en ook heb ik hier niets gedaan, dat zij mij in dezen kuil gezet hebben.
16Toen de overste der bakkers zag, dat hij een23) goede uitlegging gedaan had, zo zeide hij tot Jozef: Ik was ook24) in mijn droom, en zie, drie getraliede25) korven waren op mijn hoofd.
17En in den opperste korf was van alle spijze26) van Farao, die bakkerswerk is; en het gevogelte at dezelve uit de korf, van boven mijn hoofd.
18Toen antwoordde Jozef, en zeide: Dit is zijn uitlegging: de drie korven zijn drie27) dagen.
19Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen van boven u, en hij zal u aan een hout hangen, en het gevogelte zal uw vlees van boven u eten.
20En het geschiedde op den derden dag, den dag van Farao's28) geboorte, dat hij voor29) al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den overste der schenkers, en het hoofd van den overste der bakkers, in het midden zijner knechten.
21En hij deed den overste der schenkers wederkeren tot zijn schenkambt, zodat hij den beker op Farao's hand gaf.
22Maar den overste der bakkers hing hij op;31) gelijk Jozef hun uitgelegd had.
23Doch de overste der schenkers gedacht aan Jozef niet, maar vergat hem.32)